1. verdubbelen, tweemaal nemen, blijven zitten in [een klas], dwars oversteken, omvaren, omzeilen [kaap], voorbijrijden, inhalen, vervangen [toneelspeler], nasynchroniseren [film]; verhaasten [zijn pas]; toevouwen, twijnen; voeren [kledingstuk], bekleden, koperen [schip]; un écrivain doublé d'un soldat, ’n schrijver, die tevens krijgsman is;
II. verdubbelen.