I. grenssteen, -paal; hoek-, meerpaal; grens, perk; être planté comme une borne, als een paal staan; mettre des bornes à, grenzen (paal en perk) stellen aan; (dé)passer (franchir) les bornes, sortir des bornes, de grenzen (alle perken) te buiten gaan; sans bornes, grenzenloos, onbegrensd.
II. begrensd; beperkt, bekrompen.