Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 13-07-2022

Sonner

betekenis & definitie

I. luiden; klinken; schallen; rinkelen; aanbellen; slaan [v. uurwerk]; on sonne, er wordt gebeld; sonner à cheval, opstijgen blazen; sonner au feu, brandalarm maken; faire sonner, laten klinken, rammelen met; duidelijk laten horen [een letter]; hoog opgeven van, uitbazuinen;

II. luiden (voor); schellen, bellen (om); door luiden (blazen) ’t teken geven van; avoir trente ans bien sonnés, over de dertig zijn; sonner les demies, de halve uren slaan; ne sonner mot de qc., niet reppen van iets, er geen mond over opendoen; sonner du cor, op de hoorn blazen.