Synoniemen zoeken
Synoniem van appel
Synoniem van 'n ander trefwoord

Groot Synoniemenwoordenboek
P.G.J. van Sterkenburg (1991)
appel
appel, vrucht van de appelboom (Malus). Moesappels zijn geschikt voor het maken van appelmoes: een handappel eet je daarentegen uit de hand. De rode handappel karmijn is een kruising van cox en jonathan. Groot en zuur is de renet; de goudrenet heeft een grauwgroene tot vrij rode kleur en is eind oktober, begin november rijp. Tafelappels zijn fijne vruchten; de pippeling is zoet, de bellefleur heeft een heldere kleur, en de sterappel vertoont, als hij wordt doorgesneden, rode stervormige aderen. Een winterappel blijft de hele winter gaaf. Seedlings zijn net als renetten groot en zuur.
Zie ook: vrucht.

Handwoordenboek synoniemen
J.V. Hendriks (1898)
Appel
zie Beroep (Hooger).

Muiswerk Educatief
Muiswerk Educatief (2017)
appel
appel - zelfstandig naamwoord
uitspraak: ap-pel
1. ronde vrucht met klokhuis en pitjes
♢ als je trek hebt, neem je maar een appel
1. een appeltje voor de dorst bewaren
[geld opzij leggen voor later]
2. an Apple a day keeps the Android away (MS)
[elke dag gelukkig zijn met je iPhone of iPad]
3. voor een appel en een ei
[voor heel weinig geld]
4. geen Apples met Blackberries vergelijken
[smartphones van verschillende merken niet langs dezelfde meetlat leggen]
5. de appel valt niet ver van de boom
[kinderen lijken meestal op hun ouders]
6. wie appelen vaart, die appelen eet
[als je werk voor een ander doet, profiteer je daar meestal ook zelf van]
Zelfstandig naamwoord: ap-pel
de appel
de appels of appelen
het appeltje