Ewoud Sanders woordenboeken

Ewoud Sanders (2019)

Gepubliceerd op 11-02-2019

tof

betekenis & definitie

goed, betrouwbaar, van de goede soort

Volgens de Grote Van Dale (2005) in 1824 voor het eerst aangetroffen. Omstreeks 1840 voor het eerst opgenomen in een Bargoense woordverzameling uit Zele in Oost-Vlaanderen. Het komt hierin voor in de vormen tof, toffer en tofferen, voor respectievelijk ‘goed’, ‘beter’ en ‘beteren’. Sommigen associëren tof met het hippiejargon van de jaren zestig, maar al in 1949 schreef het Woordenboek der Nederlandsche Taal: ‘Bargoensch woord, in het geheele Nederlandse taalgebied als zoodanig in gebruik; als ‘slang’-woord algemeen bekend in de straattaal van de Hollandsche groote steden en de omgeving daarvan.’ Ook aangetroffen als toef en tôve. Via het Jiddische tof ontleend aan het Hebreeuwse tow, beide in de betekenis ‘goed’.

Als afleidingen zijn onder meer aangetroffen toffe(r), tofst, tofste, enzovoort. De vaste verbinding toffe jongen is al in 1841 opgetekend, in de Almanak voor Hollandsche Blijgeestigen (p. 71), in de zin: ‘Hij [...] spreekt [...] met een zeer lief meisje. Nu, hij is dan ook een toffe jongen.’

Hoewel tof dus al heel lang in het hele Nederlandse taalgebied voorkomt, vooral in de ‘straattaal’, is het soms wel degelijk als een typisch Amsterdams woord aangemerkt. Zo schreef Edmond Visser in 1920 in Het Nederlandsche Cabaret, over de cabaretier en revue-artiest Louis Davids (1883-1939):

Pienter is hij en -- wat de Amsterdammers noemen -- ‘tof’. Op z’n 25 jarig jubileum -- hij is nog maar iets over de dertig -- heeft ’n feestredenaar gezegd: ‘Er zijn drie groote Louis: Louis Bouwmeester, Louis de Vries en Louis Davids, maar Davids is de ‘tofste’.

• ‘Tof!’ hoor ik ze roepen, ‘tof!’ is de kreet van eenen troep naar de markt gaande vischvrouwen. ¶ Nederlanders door Nederlanders geschetst (1842), p. 17
• ‘Jij drilt je van avond zoo fijn mogelijk op. Je zorgt, dat je er tof uitziet... en als je de kerel niet hier brengt, draai ik je gewoon je nek om.’ ¶ Justus van Maurik, Toen ik nog jong was (1901), p. 295. De schrijver verklaart de betekenis (‘smakelijk, lekker’) in een voetnoot.
• Inmiddels ben ik in gesprek geraakt met een anderen ‘toffe jongen’, die ook aan den zwier is. Dat gaat zeer eenvoudig. Voorstellen is niet noodig in deze wereld. ¶ A.M. de Jong, Amsterdam bij nacht (1921), p. 61