Ewoud Sanders woordenboeken

Ewoud Sanders (2019)

Gepubliceerd op 11-02-2019

spie

betekenis & definitie

cent

In 1901 voor het eerst aangetroffen, in een literaire tekst. In 1906 voor het eerst opgenomen in een Bargoense woordenlijst, De Boeventaal van Köster Henke. Köster Henke geeft onder meer als voorbeeldzin: ‘De jongens onder mekaar zijn eerlijk als goud, der mag geen spie aan mankeeren en is d’r eens een misslaander bij, dan slaan ze ’m half rot als ie op de vlakte komt.’

Spie kon ook voor andere geldwaarden worden gebruikt en voor ‘geld’ of ‘duiten’ in het algemeen. Een ‘gouden tientje’ werd een gouden spie of fokse spie genoemd. Als meervoud van spie zijn onder meer spiese, spieze en spieën gevonden. Mogelijk van spie in de betekenis ‘pin’, dus iets van geringe waarde; of van specie (‘munt, geld’).

Theo Daan schreef in 1913, in een gedicht getiteld ‘Financieel treurlied’:

Nach der Heimat mocht’ ich ziehen,
Wat zal ’k nog in Mokum doen?
Want m’n laatste rooie spieën
Gingen weg aan een meloen!
Hol is ’t leven zonder spieën.

• ‘Geef maar liever de cente, dan kan jij de riem wel houe. Je bent toch een toffe jonge, as je de spiese geeft.’ ¶ Justus van Maurik, Toen ik nog jong was (1901), p. 157
• Straatjongen grabbelt in de anderhalve-cents afdeeling; zoekt er een mooien uit. ‘Die voor ’n spie.’ ¶ S. Abramsz., Levende beelden (1909), p. 32. De schrijver verklaart de betekenis (‘Amsterdamsch argot; een cent’) in een voetnoot.
• De voorzitter stoof op. ‘Soa, doch ie dat ’t me om de spieë begonne was?’ ¶ Nono, Amsterdammers (1929), p. 14