Ewoud Sanders woordenboeken

Ewoud Sanders (2019)

Gepubliceerd op 07-02-2017

Oorlam

betekenis & definitie

Oorlam is in de betekenis 'borrel' in 1825 voor het eerst gevonden, bij Willem Bilderdijk. Bilderdijk deed ook de eerste poging de herkomst van het woord te verklaren, maar zoals wel vaker sloeg zijn theorie nergens op. De geschiedenis van deze borrel naam is dan ook behoorlijk ingewikkeld.

Halverwege de 17de eeuw waren de Europeanen op Kaap de Goede Hoop gewoon alle Europeanen die daar aankwamen met twee Maleise uitdrukkingen te onderscheiden. Degenen die regelrecht uit Nederland kwamen doopten ze orang haroe datang 'mens die pas is aangekomen, nieuweling, groentje'. Hollan- ders die uit Indië kwamen en via de Kaap terugkeerden naar huis kregen de naam orang lama datang, 'mens die lang geleden is aangekomen, oudgast'. Orang lama datang werd verkort tot orang lama en vervolgens verbasterd tot oorlam. De tijd die de retourschepen aan de Kaap doorbrachten werd oor- lammentijd genoemd. De matrozen verkochten er allerlei gesmokkelde waar en zetten vervolgens de bloemetjes buiten.

In 1889 schreef de Leidse hoogleraar P.J. Veth, die als eerste uitvoerig onderzoek deed naar de geschiedenis van het woord oorlam: Men ziet hieruit dat de oorlammen [de oudgasten] veelal echte liefhebbers van de flesch waren, en als men zich die talloze avontuurlijke uitdrukkingen herinnert, die onze in dat opzicht maar al te zeer ontwikkelde volkstaal voor de dronkenschap en hare oorzaak, de jenever borrel, heeft uitgedacht, zal men het misschien niet ondenkbaar vinden, dat in oorlam de betekenis van borrelaar in die van borrel is overgaan. Anders gezegd: de oudgast zoop als een ketter, daarom werd zijn naam synoniem met 'borrelaar' en vandaar kreeg oorlam behalve 'oudgast' en 'bevaren matroos' de betekenis 'borrel'. Men kan de borrelnaam oorlam dus uitleggen als 'borrel zoals de oorlam, de oudgast, er graag een lust'. Oorlam werd tevens gebruikt voor het 'rantsoen jenever dat op vaste tijden aan de matrozen wordt uitgedeeld'. Of deze betekenis aan die van 'borrel' voorafgaat is bij gebrek aan bewijsplaat- sen niet vast te stellen.

Aan boord van schepen werd de oorlam bewaard in het oorlam vaatje, een sierlijk ovaal tonnetje met een koperen kraan en dito banden. Een matroos, Dirk Jan genaamd, beschreef in zijn memoires hoe er aan het eind van de 19de eeuw op schepen met dit vaatje werd omgesprongen: Wanneer het 'tijd van oorlam' was, 's morgens tegen half twaalf, als de schipper 'handen schoon' ging fluiten, bracht de bottelier eigenhandig het vaatje met zijn onderstel naar het voorschip en schonk daaruit aan elke rechthebbende een klein tinnen bekertje jenever ter inhoud van vijf vingerhoeden' [vergelijk vingerhoed]. Op een fluitsein en het bijbehorende commando 'oorlam' van den chef der equipage, kwam deze naar vo- ren en had de uitdeeling plaats volgens de scheepsrol, daartoe door den 'rollezer', den helper van den bottelier, afgeroepen. In later dagen geschiedde de uitdeling baksgewijze.

Bij bijzondere gelegenheden, bijvoorbeeld bij verjaardagen of als de kapitein tevreden was over hoe de matrozen zich tijdens slecht weer hadden gehouden, werd er een extra-oorlam uitgedeeld. Ook het rantsoen jenever dat in Nederlands-Indië aan soldaten werd uitgedeeld werd oorlam genoemd. Bij de marine werd het rantsoen jenever in 1846 beperkt en in 1895 werd de oorlam geheel afgeschaft. Bij het leger gebeurde dat in 1917. In de literatuur wordt de borrel naam oorlam meestal aangetroffen in kringen van (voormalige) matrozen of schippers. In het Fries is al in 1835 de uitdrukking gevonden als wij [schippers] lossen en laden, dan mot er ook een earlam wezen. Justus van Maurik gebruikte het woord in 1881 in een verhaal over 'Thijs de jolleman', een gestrande matroos:
Ik wou mijn zinnen verzetten en ging aan 't drinken; eerst een oorlam, toen twee, drie, al meer en meer, en eindelijk was ik mooi op weg om een dronkaard te worden. Maar 'k heb nog net bijtijds bakzeil kunnen halen. Dat ik geen drank drink, zal ik niet zeggen, maar toch weinig meer [...].