Wat is de betekenis van oorlam?

Het begrip oorlam heeft 2 verschillende betekenissen: 1) portie sterkedrank voor matrozen. portie sterkedrank (jenever, ook wel rum, gin e.d.), meestal aangelengd met water, die bij wijze van rantsoen op gezette tijden aan de bemanningsleden van een schip, met name aan de matrozen, werd uitgedeeld. 2) borrel in het algemeen. borrel.

1) (1825) (zeem.) borrel zoals een ervaren matroos (zie oorlam betekenis 2) er graag één lust; rantsoen jenever dat op vaste tijden aan zeelui werd toebedeeld. Tot 1905 kregen korporaals en matrozen van de marine gratis een dagelijkse oorlam. • ‘Oorlam!’ schetterde de dame, zich nu met de vuisten in de zijde zoo digt...

Oorlam is in de betekenis 'borrel' in 1825 voor het eerst gevonden, bij Willem Bilderdijk. Bilderdijk deed ook de eerste poging de herkomst van het woord te verklaren, maar zoals wel vaker sloeg zijn theorie nergens op. De geschiedenis van deze borrel naam is dan ook behoorlijk ingewikkeld. Halverwege de 17de eeuw waren de Europeanen op Kaap de Go...

Oorlam - rantsoen jenever. Van Mal. orang lama (datang) oudgast die veel geld verteerde en graag een drankje achterover sloeg. In die zin ook gebruikt om de zeeman mee aan te duiden.

Waaruit is oorlam ontstaan? a Uit de zeventiende-eeuwse woorden oor (‘over’) en lam. Een oorlam was in de Tachtigjarige Oorlog een lam dat over was, dat wil zeggen vlees dat over was na de voedseldistributie in de grote steden. Vaak schonk de voedselvoorziening zo’n lam aan de allerarmsten, als extraatje. b Uit het...

[via ouder orlam van Mal. orang lama (datang) = mens die lang geleden gekomen is] 1 bevaren matroos; 2 marine-matroos (aldus genoemd door matrozen van de koopvaardij); 3 rantsoen jenever dat marine-matrozen op gezette tijden kregen; vandaar ook: borrel.

borrel; ervaren matroos

oorlams, taamlik beskaaf; slinks, slim, bedrewe.

(-men), [vervormd uit Mal. orang lama (datang), mens die lang geleden gekomen is, oudgast] I.m., 1. (w. g.) man van ervaring; 2. bevaren matroos; 3. (bij koopvaardijmatrozen) ben. v. e. oorlogsmatroos; II. o. (-men), rantsoen jenever dat op vaste tijden aan de matrozen van de marine uitgedeeld werd ; — borrel in ’t algemeen.