Ewoud Sanders woordenboeken

Ewoud Sanders (2019)

Gepubliceerd op 05-05-2018

Lommerd

betekenis & definitie

(1281, uit het Frans) bank van lening

Lombardije is een streek in Noord-Italië, tussen de Po, het Gardameer en het Lago Maggiore. Economisch is het het belangrijkste deel van Italië, met Milaan als commercieel centrum.

Lombardije speelde economisch al vroeg een belangrijke rol. Het bankwezen kwam hier in de ude eeuw tot bloei. Vanaf de 13de eeuw zwermden handelaren uit Lombardije uit over de rest van Europa. Lenen van geld tegen rente of onderpand was indertijd bij de kerkelijke en de burgerlijke wet verboden. Om toch in deze behoefte te voorzien, maakten vorsten voor joden en Lombarden een uitzondering. Tegen betaling van een jaarlijks bedrag kregen zij het recht om in een bepaalde stad een bank of tafel te exploiteren.

Aanvankelijk maakten vooral hoge edele heren en bisschoppen van hun diensten gebruik. Maar de opkomst en bloei van de stedelijke economie voegde daar al gauw de gegoede burgerij aan toe. Wie leende liet een onderpand achter; later werd ook rente bedongen, die kon oplopen van ro tot 15 procent, soms zelfs tot 30 procent. Behalve als geldschieters deden de Lombarden dienst als wisselaars en kooplieden.

Nederland maakte in 1260 voor het eerst kennis met de Lombarden. Hun financiële praktijken vielen niet meteen in goede aarde. Al in 1267, zeven jaar na hun komst, moesten Lombarden eens de Utrechtse dom in vluchten om het vege lijf te redden. Maar een legertje boerenkinkels onder leiding van heer Gerard van Amstel drong de kerk binnen en sloeg ze ter plekke dood. Later kregen de Lombarden herhaaldelijk te maken met excommunicatie, bedrijfsverbod, verbanning en confiscatie.

Al in de 13de eeuw kreeg lombaert (Lombard) bij ons de betekenissen 'bankier, geldhandelaar, wisselaar, geldschieter' of 'woekeraar'. Later schreef men ook lombard, lombaard en lomberd, waarmee een instelling bedoeld werd die geld leent op onderpand. Lommerd is daar een volkse verbastering van. Toen in de qde eeuw verschillende steden, in de eerste plaats Amsterdam, de banken in eigen beheer namen, ontstond er een onderscheid tussen een openbare bank van lening en een particuliere bank van lening. In de volksmond werd lommerd of lombard voor beide instellingen gebruikt. Nog later, in de 19de eeuw, ervoer men de term lommerd als gemeenzaam; deftige luitjes in geldnood brachten hun spulletjes naar de lombard.

Het particuliere pandjeshuis werd door het volk bovendien aangeduid als 'Ome Jan'. Ook in de ons omringende talen zocht men het wat dit betreft in de familierelaties. Zo sprak men in Engeland van my uncle's of uncle three balls, in Frankrijk van ma tante (Dumont) of van mon oncle (du prêt), en in Duitsland van mein Onkel 'De naam zal wel hieruit ontstaan zijn', aldus Stoett (1943), 'dat men slechts voorwendde naar een oom Jan te gaan, omdat men er zich voor schaamde iets naar den lommerd of achter de schuine deur te moeten brengen.'

In Amsterdam bij dag en nacht (1897) geeft Justus van Maurik een fraaie beschrijving van een gezelschap Jordanezen dat op een tochtje met een rijtuig door de stad plotseling de lommerd tegenkomt.

De wagen houdt stil en allen schreeuwen zoo luid mogelijk: 'Dag oome Jan!' tot een bejaard man, die met zijn vrouw aan den eenen en een parapluie onder den anderen arm, aan den kant van den weg, naar de voorbijsnorrende wagens kijkt.
't Is de pandjeshuishouder van de Lindengracht. Iedereen kent hem, iedereen heeft hem op zijn beurt noodig en daarom klinken hem allerlei vriendelijke groeten tegen. 'Dag oome!' gilt Koos, 'loopt mijn klokkie nog?'
'Heb je mijn jas wel afgeborsteld?' 'Complement aan mijn vestketting!' 'Zal je goed op mijn belletjes passen?'
'Pas je wel op, dat mijn perreplu niet schimmelt!'
[... ] 'Neem je petten af voor Oome!' kraait Koos uit den kattenbak en met zijn hoed salueerend, voegt hij er bij: 'Als hij kwaad op jelui wordt, geeft hij te weinig. Kijk, Slábak, hij lacht al tegen je jas; dat's een oude kennis van hem.'

Engels Lombard (1377); Duits Lombard(geschä/i); Frans lombard (1268).

'De bank van leening'. in: Nederlandsch Magazijn (1844) 194-197; Justus van Maurik Amsterdam bij dag en nacht (3e druk z.j. [1897']) 83; Verdam Middelned. wdb. IX (1899) 746-749 (lombaert); WNT VIII' (1924) 2654-2655 (lombard), 2659-2661 (lommerd), & WNT VII' (1926) 183 (Oome Jan); Stoett Ned. spreekw. (19435) 394-395 (Oome jan); Winkler Prins' 12 (1973) 191-192; J. de Bruyn-van der Helm, 'La prima occorenza della parola /ombardo 'banchiere' nei testi nederlandesi medievali', in: Quaderni di semantica 2 (1984) 367-374; Vries & Tollenaere Etym. wdb. (1991 ") 233; OED ( 199 32); Dauzat Dictétym. (1993 2 ) 436.