Ewoud Sanders woordenboeken

Ewoud Sanders (2019)

Gepubliceerd op 11-02-2019

klapper

betekenis & definitie

kamer; roofhol

In 1731 voor het eerst opgenomen in een Bargoense woordenlijst, achter in het boek Cartouche, of de Gestrafte Booswicht, in de betekenis ‘deur’. In de betekenis ‘kamer’ voor het eerst gevonden in 1906, in De Boeventaal van Köster Henke. Een ‘bovenkamer’ werd indertijd een bovenklapper genoemd en een ‘bovenhuis’ een luchtklapper. E.G. van Bolhuis definieerde klapper in 1937 in De Gabbertaal onder meer als ‘roofhol’.

In het prostitutiebedrijf speelden klappers een grote rol bij het beroven van klanten. In 1951 schreef K. Groen, die jarenlang was verbonden aan de Amsterdamse zedenpolitie, hierover in Kamer 13 (p. 174):

Bij de Amsterdamse onderwereld heet een roofhol [...] een ‘klapper’. Het is een woning, waarvan de deurscharnieren van alle kamers zorgvuldig en royaal van smeerolie en vet zijn voorzien, waardoor zij geruisloos openen en sluiten. Het bed wordt zo geplaatst, dat de kamerdeur niet gezien kan worden. Het hoofdeinde van het ledikant is van een breed en hoog schot voorzien, dat het uitzicht totaal belemmert. En achter dat schot staat een stoel of crapaud. De bezoeker wordt door de vrouw uitgenodigd, zijn kleren daarop te leggen en meestal voldoet het slachtoffer daaraan, zonder er een ogenblik bij na te denken. De radio, die in de kamer staat, speelt zacht en overstemt elk geluid, dat de berover nog maken mocht. De luidruchtigheid van de vrouw draagt daartoe het hare ook nog bij. Een bepaald goor woord is dan het sein voor de ‘stoot’, om de diefstal nu maar eens in het bargoens te noemen. Op deze wijze zijn er grote sommen geroofd.

De pooier die de beroving verrichtte, werd een klapgozer genoemd. Ruimten werden vaak tijdelijk ingericht als klapper; zodra dit bij de politie bekend was (bijvoorbeeld omdat een beroofde klant aangifte had gedaan) werd de oude klapper geruimd en een nieuwe elders in de stad ingericht. Een stad als Rotterdam telde aan het begin van de 20ste eeuw tientallen van dit soort roofholen.

• Ik heb meerdere van deze ‘klappers’ bezocht. Men staat verbaasd over de vindingrijkheid van de huurders, die b.v. in één dag een oud, vuil pakhuis tot een werkelijk bewoonbare ruimte wisten te maken. En de op dit gebied deskundige toonde ons duidelijk aan, dat een bezoeker, zelfs al let hij nog zo goed op, toch niet kan verhinderen, dat van onzichtbare deuren en luikjes gebruik gemaakt wordt om zijn kleeren te doorsnuffelen. ¶ Herman van Dijkhuizen, De Rotterdamsche roofholen en hun bevolking (1925), p. 13
• Het is voorgekomen, dat in zes maanden drie en dertig aangiften van berovingen binnenkwamen, die gepleegd waren in percelen, die Reintje als ‘klapper’ had ingericht. ¶ K. Groen, Kamer 13 (1951), p. 175

luchtklapper; klapgozer