Ewoud Sanders woordenboeken

Ewoud Sanders (2019)

Gepubliceerd op 11-02-2019

jantje

betekenis & definitie

jaar (in de gevangenis); strafjaar

In deze betekenis in 1731 voor het eerst opgenomen in een Bargoense woordenlijst, achter in het boek Cartouche, of de Gestrafte Booswicht, in de vorm jantjee. Volgens sommigen afgeleid van het Hebreeuwse sjana, dat ‘jaar’ betekent; volgens anderen van het Hebreeuwse jamim, dat ‘dagen’ betekent. Ook aangetroffen als antje. Köster Henke geeft in 1906 in De Boeventaal onder meer als voorbeeldzinnen: ‘Hij was pas ontslagen van 2 jantjes’ en ‘Hij #miggelde link en ze schokten hem een jantje’ (‘hij lachte verdacht en ze gaven hem een jaar’).

• Toen ie ’t vonnis hoorde, sloeg ie met z’n vuist op de bank, waar ie in zat en ie riep, met ’n knoop d’r op: ‘Vijf jantjes’ -- dat ’s vijf jaar, ziet u -- ‘had ’k nou m’n bek maar gehoue, dan was ’k d’r met achttien maanden af geweest!’ ¶ S. Abramsz., Levende beelden (1909), p. 232
• Die kerel daar was Rooje Hein. Hij had, laa’s zien, al beis, en #kimmel en #boet jantjes, da’s negen jaren gevangen gezeten wegens verschillende krakies. ¶ M.J. Brusse, Het rosse leven en sterven van de Zandstraat (1917), pp. 35-36
• Hij had vóór den Haagschen tijd en vóór het buitenlandsche zwerven, in Leeuwarden heit jantjes achter den rug. ¶ Is. Querido, Mooie Karel (1925), p. 94