Ewoud Sanders woordenboeken

Ewoud Sanders (2019)

Gepubliceerd op 11-02-2019

link

betekenis & definitie

gevaarlijk; slim, glad, handig, leep

Omstreeks 1840 voor het eerst opgenomen in een Bargoense woordverzameling, uit Zele in Oost-Vlaanderen, in de betekenissen ‘slecht, kwaad, hard’. Vervolgens omstreeks 1860 door M. Verwoert, indertijd directeur van een gevangenis te Utrecht, vermeld voor ‘slecht, diefachtig’. In 1906 komen we het, in De Boeventaal van Köster Henke, voor het eerst tegen in de betekenissen waarin het nu nog vaak wordt gebruikt, namelijk ‘slim’ en ‘gevaarlijk’. Maar ook Köster Henke noemt nog diverse andere betekenissen, zoals ‘loos’, ‘niet pluis’, ‘lelijk’ en ‘niet te vertrouwen’. Link had dus vooral negatieve betekenissen, maar in de jeugdtaal van de jaren zestig ging het ook ‘goed, leuk, tof’ betekenen.

Link is in allerlei samenstellingen, afleidingen en vaste verbindingen aangetroffen. Een greep: link tegen link (1906, ‘list tegen list’), linke broger (1906, ‘lelijke vent’), linkgajes (1906, ‘niet te vertrouwen volk, slecht volk, politie’), linkmiggel (zie aldaar), linke jongen (1916, ‘dief’), zo link als een looien deur (1922), bloedlink (1952), linke soep (1955), bloedjelink (1964), linke loetje (1976), enzovoort.

Omstreeks 1900 zong Eduard Jacobs, in een lied getiteld ‘Van ’n reuzesukkel van IJ IJ’:

Hij riep daarom ’n koetsier
Zei: ‘Zeg vriend, zeg hoor eens hier
Jij weet zeker wel ’n leuk adres?’
De koetsier, heel pienter, link,
Bracht hem naar de Govert Flinck
En daar bleef de jongeheer tot kwart voor zes!

• ‘Waarom denk je nou, dat ik in vrij Nederland hier in de bajes ben gedonderd? Dat raai je niet, zoo link als je anders bent, kameraad.’ ¶ Bernard Canter, Op water en brood (1916), p. 58
• Hij [een zakkenroller] is eigenlijk de eenige, die flauw aanspraak mag maken op het voorrecht ‘zoo link als een looje deur’ te zijn. ¶ J.C.L. Sand, Ratten van Amsterdam (1922), p. 77
• Kokkie maakte nog wel het bekende schuifgebaar met duim en wijsvinger, want zo link was ie wel. ¶ Tibbe Bosch, Bet van Beeren, Koningin van de Zeedijk (1977), p. 45