Ewoud Sanders woordenboeken

Ewoud Sanders (2019)

Gepubliceerd op 05-05-2018

Fachingerwater

betekenis & definitie

(1823, uit het Duits) natronhoudend bronwater

Fachingerwater is het duurste Duitse bronwater. Het is een zogeheten Hei/wasser met maar liefst 42 soorten mineralen en weinig koolzuur. Het wordt tegenwoordig vooral voorgeschreven om braken bij kinderen tegen te gaan en bij problemen met lever, galblaas of nieren. Goethe bezong al de kwaliteiten van het bronwater uit Fachingen - een stadje aan de rivier de Lahn onder de rook van Wiesbaden - en in Nederland was fachingerwater in de 19de eeuw een rage. Zo schreef Hildebrand in 1839 in de Camera Obscura: 'Op de sociëteit dronk hij nooit iets anders dan fachingerwater, en aan zijn tafel nooit iets anders dan portwijn.'

Indertijd dronk men het fachingerwater om twee redenen: omdat het je in combinatie met wijn en suiker een opkikker gaf, of om gezondheidsredenen. Men ging ervan uit dat fachingerwater hielp tegen galvlek en 'rotkoortsen', tegen kràmpachtige ongemakken in de piswegen, tegen het oprispen van groene gal en tegen ophoping van slijm in de ingewanden.

Het vreemde is dat de geneeskrachtige werking van het bronwater uit Fachingen twee keer is ontdekt. Omstreeks het begin van onze jaartelling waren de bronnen bij Fachingen beroemd. Maar na de Romeinse tijd verzandden ze.

De tweede ontdekking had plaats in 1745. In dat jaar dronk een schipper uit Keulen, die last had van hardnekkige constipatie, in Fachingen uit de bron die vlak bij de Lahn lag. Hij dronk niet in de hoop op genezing, maar om zijn dorst te lessen, zoals generaties dorpsbewoners dat voor hem hadden gedaan. Toch was kort daarop zijn buikverstopping weg. 'Het gerucht van deze gelukkige en onverwachte genezing verspreidde zich ras in naburige landen. Hoopsgewijze bezochten de bewoners derzelve deze wonderdoenende bron, en werden zonder arts of kruidmenger, van vele ongemakken genezen.' Aldus de Leidse hoogleraar Gt. Nieuwenhuis in 1823. Nieuwenhuis moet Fachingen zelf hebben bezocht. Hij was er zo enthousiast over dat hij in zijn encyclopedie maar liefst zeven pagina's wijdde aan de geschiedenis en de kwaliteiten van dit bronwater.

De bestuurders van het hertogdom Nassau waren er als de kippen bij om het wonder van Fachingen te exploiteren. Men zocht naar de oorsprong van de bron en vond nog drie andere bronnen. Vanaf 1746 werd het bronwater naar het buitenland geëxporteerd.

Aanvankelijk liep de handel redelijk, maar al snel ging er van alles mis: nalatige opzichters en slechte kruiken met bedorven bronwater beïnvloedden de handel nadelig. Het was de koopman August Theodor Pilgrim die hier in 1788 verandering in bracht. Hij verbeterde de kruiken en liet ze voorzien van een afbeelding van de Nassause leeuw en het opschrift Fachinger mineral Wásser. Stevig verzegeld werden ze verzonden naar opslagplaatsen die in de voornaamste handelsplaatsen werden ingericht. Bovendien liet hij de kruiken vooral in de voorjaarsmaanden vullen, als het bronwater op z'n krachtigst en smakelijkst was. Kortom, het fachingerwater kon aan z'n zegetocht beginnen, en aan het begin van de 19de eeuw exporteerde Fachingen jaarlijks ruim 500.000 kruiken.

Duits Fachinger Wásser (±1788).

Nieuwenhuis Alg. wdb. kunsten en wetensch.' 3 (1823) 605-612; Winkler Prins' 7 (1874) 12; Hildebrand Camera Obscura (1886 16 ) 251; Holman & Schotanus Natuurlijk... mineraalwater ( 1990).70-71. fazant

(13de eeuw, uit het Frans) hoenderachtige vogel met fraaie veren

Ten oosten van de Zwarte Zee, ingeklemd tussen de Grote en de Kleine Kaukasus, ligt Georgië. Een van de rivieren die er van de bergen naar beneden komen is de Rioni, die nabij de stad Poti uitmondt in de Zwarte Zee.

De oude Grieken kenden deze streek als Colchis, en de Rioni als de Phasis. Het gebied lag aan de rand van de hun bekende wereld. De Grieken hadden er al in de 6de eeuw v.Chr. een handelsnederzetting, maar over de tijd daarvoor deden de wildste verhalen de ronde. Letterlijk legendarisch was bijvoorbeeld de tocht van de Argonauten, die er onder leiding van Jason op uit waren getrokken om het Gulden Vlies te bemachtigen. Dat was een gouden ramsvacht, die in de bossen van Colchis door een vuurspuwend monster werd bewaakt. Met hulp van de plaatselijke tovenares Medea, die verliefd werd op Jason, konden de Argonauten zich met de begeerde buit uit de voeten maken. Het verhaal gaat dat zij behalve het Gulden Vlies ook een exotische vogel met een buitengewoon fraai verenkleed meenamen. Voor de Grieken was dat een 'Phasiaanse' vogel - een phasianos. In het Latijn werd dat phasianus.

Of de introductie van de fazant in de klassieke wereld werkelijk te danken is aan de Argonauten, valt te betwijfelen. Zeker is wel dat de vogel in de Kaukasus nog altijd inheems is en dat hij in Griekenland en bij de Romeinen algemeen bekend was. Via de Romeinen is de fazant al in de vroege middeleeuwen in Midden- en West-Europa terechtgekomen. Phasianus werd in de middeleeuwen in het Frans tot faisant, later faisan. Het Nederlands heeft het woord weer aan het Frans ontleend. In het Middelnederlands was de vorm fasaen gangbaar. Ook de vermoedelijk rechtstreeks door het Latijn beïnvloede vorm phasiaan kwam wel voor.

De gewone fazant, die dus al meer dan tweeduizend jaar in Europa rondwandelt en ook wel, maar minder enthousiast, rondvliegt, draagt de officiële soortnaam Phasianus colchicus - een duidelijke verwijzing naar zijn gebied van herkomst. De soort omvat enige tientallen ondersoorten, die onderling gemakkelijk te kruisen zijn. Zo is de bekende witte ring rond de hals van de fazant pas in de 19de eeuw hier geïntroduceerd, door kruising met een uit China afkomstige ondersoort. De spectaculaire goudfazant, vroeger goudlakensche fazant geheten, is eveneens afkomstig uit China. Een opvallende soort is verder de argusfazant uit de Indonesische archipel, die inclusief staart wel twee meter lang kan worden. Een patroon van tientallen ogen siert zijn veren.

Fazanten werden vroeger veelvuldig gefokt in zogenaamde fazan(t)erieën en vervolgens vrijgelaten ten behoeve van de jacht. In het wild werden ze bijgevoerd om de stand op peil te houden. Een geschoten fazant gaat in de pot, want hij smaakt uitstekend. De culinaire gewoonte om wild adellijk te laten worden, dat wil zeggen het te laten liggen tot het bijna begint te rotten, wordt van oudsher op fazantevlees toegepast. In het Frans noemt men zelfs het adellijk laten worden van àlle wildsoorten Jaisander.

De fazant voelt zich in de Nederlandse bossen en duinen thuis en is er verre van zeldzaam. Toch blijft hij in de ogen van sommige vogelkenners een uitheemse parvenu.

Engels pheasant (1299 Jèsaund); Duits Fasan; Frans Jaisan (II70 Jaisant).

Een keuze uit de vele vogelsoorten die naar geografische begrippen zijn genoemd (zie ook barnevelder):

De adeliepinguïn (Pygoscelis adeliae) leeft in grote aantallen op Antarctica. Hij is van andere pinguïns te onderscheiden door een zwarte keel en een witte ring rond het oog. Zijn naam dankt hij aan Adélieland, de kust van het stuk Zuidpoolgebied dat aan Frankrijk toebehoort. De ontdekker ervan, Dumont d'Urville, noemde dit land in 1840 naar zijn vrouw, Adélie.

Bassaangans en jan-van-gent zijn twee namen voor één forse zeevogel (Sula bassana). Om aan voedsel te komen, duikt deze vogel van een flinke hoogte in zee om een vis te vangen. De naam bassaangans gaat terug op het kleine, voor de mens nauwelijks toegankelijke eiland Bass Rock voor de Schotse oostkust nabij Edinburgh, waar deze vogels sedert eeuwen in grote aantallen nestelen. Vroeger hield men ze voor een ganzensoort; later zijn ze ingedeeld bij de pelikaanachtigen. De naam janvan-gent is niet bevredigend verklaard, maar met de Belgische plaats Gent heeft hij ongetwijfeld niets te maken. Waarschijnlijk is er verband met het verouderde woord gent 'ganzerik'.

Bemer ('Bohemer') en Boheemse gaai zijn verouderde namen voor de pesrvogel (Bombycilla garrulus), die vooral in Noord-Europa broedt, niet speciaal in Bohemen (Tsjechië). Ook in het Engels en Frans wordt deze trekvogel met Bohemen geassocieerd. Mogelijk deed hij door zijn onregelmatige bezoeken aan West-Europa denken aan de rondzwervende zigeuners, die om hun vermeende land van herkomst ook wel bohemers werden genoemd. In de aan het Frans ontleende vorm bohémien is die naam voor zigeuners bij ons ingeburgerd in de betekenis 'ongeregeld levend mens, artiest'.

De gilaspecht (Melanerpes hypopolius uropygialis) leeft in NoordwestMexico en het zuidwesten van de Verenigde Staten. Hij dankt zijn naam aan de Gila, een 1000 kilometer lange rivier die door New Mexico en Arizona westwaarts stroomt en bij Yuma uitmondt in de Colorado. Een bekendere bewoner van die streek is het gilamonster of de gilahagedis (Heloderma suspectum), die ongeveer een halve meter lang kan worden. Hij heeft een prachtige, kleurig getekende huid en is sloom van aard, maar kan gemeen en bovendien giftig bijten.

De koperwiek ( Turdus iliacus), een lijsterachtige vogel, wordt in sommige streken van Nederland noorman genoemd, omdat hij ons land slechts aandoet op doorreis van en naar zijn zomerverblijf in NoordEuropa.

Texelaar is, behalve de naam van een Texels schaperas en een kaasmerk, een volksnaam voor de wilde zwaan ( Cygnus cygnus). Nu is Texel wel een bekend vogeleiland, maar juist zwanen komen er niet in grote aantallen voor, en zeker niet als broedvogels, dus deze naam is vooralsnog onverklaard.

In tropisch Amerika leeft een koekoekachtige vogel (Monastes fosca) met een grijs verenkleed en een rode snavel, waaronder lange haren hangen. Die 'baard' heeft hem de naam trappist bezorgd, naar de kloosterorde der trappisten, waarvan de lekebroeders - niet de monniken - veelal een baard dragen. Deze orde is genoemd naar het klooster La (Grande) Trappe in het Franse Normandië.

FAZANT: Verdam Middelned. wdb. 1 1 (1889) 780; WNT IIP (1920) 4397-4398; A.J.A.
Claes Jachtfazanten (Almere 1988) 13-19, 35-41; Kluge Etym. Wtb. d. deutschen Spr.
(198922) 203; Broedvogels van Noord-Holland (1990) 263-265; Petit Robert (19932) 887; Pfeifer Etym. Wtb. d. Deutschen (1993') 325; OED (19932).