Ewoud Sanders woordenboeken

Ewoud Sanders (2019)

Gepubliceerd op 11-02-2019

bas

betekenis & definitie

stuiver

Omstreeks 1860 voor het eerst opgenomen in een Bargoense woordenlijst, opgesteld door M. Verwoert, indertijd directeur van een gevangenis te Utrecht. Van het Jiddische beis voor de tweede letter van het Hebreeuwse alfabet, die ‘twee’ als getalswaarde heeft. Twee vierduitstukken maakten indertijd samen een stuiver, vandaar. Ook aangetroffen als basch en basj. Voor ‘drie stuivers’ zei men kimmel bas, voor ‘tien stuivers’ joet bas en voor ‘vijftig stuivers’ (een rijksdaalder) non bas.

• En nooit niet voor een bas #begappen. ¶ Is. Querido, Van Nes en Zeedijk (1915), p. 137. De schrijver verklaart de betekenis in een voetnoot.
• De stuiver of vijf spie, heet ook wel bas of #schobbeltje. ¶ J. Wolthuis, ‘Amsterdamsche woorden’, in: Vragen van den dag (1919), p. 765 e.v.
• ‘Meiden, ik heb nog een bas. Als jullie nou meelappen, hebben we nog een suikerkeekie ook.’ ¶ G.P. Smis, Het nieuwe spionnetje (1955), p. 34. De schrijver verklaart de betekenis in een woordenlijst.

< >