Syfilis; sjanker. Woorden worden vaak ingekort wanneer men ze wil verzachten. Andere voorbeelden van deze verdoezelingstechniek zijn: misje (miskraam); dirkje* (directoire); bank (bankroet). ‘Het sief hebben’ was vroeger een gangbare studentenuitdrukking (Endt. 1974). Soms nog verder gebagatelliseerd door het gebruik van de verkleinvorm: ‘hij heeft een siefje opgelopen.’ Het woord is volgens het ‘Etymologisch Woordenboek’ van Van Dale pas na 1950 in zwang geraakt.
Een medisch eufemisme voor syfilis is lues*. In het Engels gebruikt men voor deze venerische* ziekte wel de eufemismen ‘French ache’ (de Franse pijn; het is niet ongewoon dat Britten destijds slechte zaken naar hun Franse vijanden vernoemden en omgekeerd) en ‘Cupid’s measles’ of ‘Cupid’s itch’ (naar Cupid, de zoon van Venus en Mercurius en de god der liefde). In het Franse argot circuleren termen zoals ‘syph’; ‘siflotte’; ‘poivre’ en ‘daube’.
... als iemand echt ‘ziek’ is van de sief, dan kan het voor anderen geen kwaad meer.
Simon Vestdijk: Het verboden bacchanaal. 1969
Mits hij niet ergens aan gene zij van de datumgrens werd gestrikt door amandelbruine vrouwenogen, geen ‘sief’ opliep onder een rode lantaarn…
Ben Borgart. Troost. Verhalen. 1981
Hij zei: ‘Dat meisje dat je bij je hebt, daar moet je vanaf blijven, die heeft sief! ’
Hans Koekoek: Liefzijn toegestaan. 1982
Halleluja, ik heb de sief en dus hoef ik niet langer bang te zijn dat ik haar oploop.
De Groene Amsterdammer, 26-03-97