Engels voor haveloos; armoedig; sjofel. Gezegd van kleding, interieur enzovoort. Met een dergelijke chique term kan zelfs de grootste armoezaaier zich het heertje voelen.
In zijn club wil de Engelsman alleen en uitsluitend zichzelf zijn, hoe shabby de colonial style van deze wijkplaats ook moge zijn.
Piet Bakker: De grote reportage. 1960
...de altijd vakkundig en met verve dansende ‘bezoekers’ die onveranderlijk ‘neo-shabby’, gewaagd, onalledaags of juist heel ‘straight’, maar hoe dan ook altijd met zorg zijn gekleed.
Haagse Post, 30-04-88
Vooral nu de rest van het huis zo smaakvol van parket was voorzien, was de keuken wel erg shabby, daar waren we het roerend over eens.
Opzij, januari 1991