Dronken. Een kroot is een biet. Letterlijk betekent deze uitdrukking dus: een hoogrode kleur (een kleur als een biet) van de drank hebben. Dronken mensen hebben de neiging te vallen en terecht te komen op plaatsen die ze nuchter nooit als ligplaats zouden hebben uitgezocht. Ze vinden zich terug in de bonen, in de kroten, of op andere plaatsen in de moestuin. In het Westland wordt de uitdrukking nog vaak gebruikt als iemand verward is.
Er zijn nog andere uitdrukkingen waarin dit gewas voorkomt. In het boekje ‘Kreen en gruizig’ over de streektaal van Delfland vermeldt de schrijver Henk Tetteroo dat ‘kroot’ samenhangt met het Franse carotte en het Engelse carrot. Bovendien worden sommigen ‘krote’ genoemd, als zij in de ogen van anderen domme figuren, brekebenen of brokkenpiloten zijn. Krotekoker is een bekende scheldnaam en in Delft heet een carnavalsvereniging ‘De Krotezaaiers’. Bovendien worden Westlanders die te lang in de zon hebben gelopen, niet zo rood als een kreeft, maar ‘zo rood als een kroot’. Opmerkelijk is ook de overeenkomst van ‘in de kroten zijn’ met ‘in de bonen zijn’. Deze laatste uitdrukking is te herleiden tot het bijgeloof dat de geur van een bloeiende boonakker iemand aan het malen brengt. In het Leids zijn er flink wat humoristische uitdrukkingen voor dronken zijn: ‘Ik zat als een blei in de stoel. Als een hoeretoeter, als een kogel. Ik had ’n bakkie op en ze konden me wegdragen. In de kroten zijn.’ (Met dank aan o.a. M.A. van den Broek, Fred Berendse en Atte Jongstra).
’k Ben dertig jaar en dagelijks in de kroten: ’k zwerf van café de Waal naar d’Oude Marckt. Nog dertig jaar, dan word ik aangeharkt. En hopelijk van tijd tot tijd begoten.
Lévi Weemoedt: Een treurige afdronk. 1990