Woordenboek van Eufemismen

Marc de Coster (2004)

Gepubliceerd op 17-08-2018

Joost, Joosje

betekenis & definitie

Een van de vele verbloemende benamingen voor de duivel. In vroeger tijden vermeed men angstvallig zijn naam (Satan) uit te spreken. Daarmee dacht men alleen maar onheil over zich heen te roepen. Varianten zijn o.a.: Jochem, oude Joost, oude jochem. Komt voor in oude uitdrukkingen zoals: ‘loop naar Joost; dat mag Joost weten; Joost speelt ermee (de duivel zit erachter); iemand naar Joost wensen’ enzovoort.

Volgens K. ter Laan (‘Nederlandse spreekwoorden, spreuken en zegswijzen’) zou Joost een verbastering zijn van een Chinees woord, dat een boeddhabeeld aanduidt. Annemarie Houwink ten Cate (‘Signalement van sprekende zegswijzen’) voegt daaraan toe dat het een van het eiland Java afkomstige benaming voor een godheid is en dat de oorsprong van het woord wellicht moet worden gezocht in het Portugese ‘deos’ (god). Joost werd naderhand een aanduiding voor heidense godheden in het algemeen. Er dient nog opgemerkt te worden dat Joosje in het begin van de twintigste eeuw ook als bastaardvloek van Jezus gebruikt werd. Deze uitroep van verbazing, onge

loof of irritatie zou vooral door vrouwen gebezigd zijn. Zie hiervoor P.G.J. van Sterkenburg (i997)-

Kwam eens Joost dien Burchtheer halen, En voor zijn manschap hem betalen, Ik liet den linkerd stil begaan!

J. van Lennep: Poëtische Werken. 11 dln. 1839-1862, geciteerd in WNT