Mannelijk lid. Vaak schertsend gebruikt maar omdat de term weinig aanstootgevend is soms ook in eufemistische zin. Volgens Endt (1974) bestond (bestaat?) er een inwijdingsgrap voor verpleegsters: ‘Zuster, wilt U op de snijkamer even een half pond jongeheren halen?’ In het Engelse slang heeft men het soms over ‘the old fellow’. Franse heren spreken liefkozend over ‘le petit bonhomme’, ‘le petit jeune homme’ of over ‘le petit frère’.
Eenzelfde beeldspraak vinden we terug in de Duitse volkstaal: ‘kleiner Herr’ of gewoon ‘Junge’. In de uitdrukking ‘zijn jongeheer (of: zwager*) een hand geven’: urineren. Soms ook voor masturberen*. (Van Dale) Het vrouwelijk geslachtsdeel wordt ook wel ‘jongejuffrouw’ genoemd (zie Heestermans) maar die variant is zeldzaam te noemen. Het mannelijk geslachtsorgaan heet ook wel ‘de kleine jongen’.
Afdrogen met een ding dat voor je jongeheer gehangen heeft! Nee hoor!
Herman Heijermans: Kamertjeszonde. 1898
... je mot ’t met een verschrikkelijke stoot effect doen
die keu, jongen, die is zo teer niet ’t is je jongeheer niet.
Herman van Veen: Adieu café. 1969
De dokter kwam er omheen lopen, zette de stethoscoop op mijn rug, beoordeelde het oogwit, mijn jongeheer werd bekeken...
Ben Borgart: De vuilnisroos. 1972
Er zijn maar weinig medicijnen die je met een knaap van een jongeheer driftig de straat op doen rennen.
Jan Wolkers: De kus. 1977
Het leek wel of ik met mijn jongeheer in een wortelschraper zat geklemd.
Hans Koekoek: Liefzijn toegestaan. 1982