Ensie 1947

Redactie H.A. Enno van Gelder, Jakob Pieter Kruijt, Jan van den Brink, Johan Valkhoff (1947)

Gepubliceerd op 05-06-2019

De onderneming

betekenis & definitie

1.Het karakter der moderne onderneming De onderneming vervult een wezenlijke rol in het door ons geanalyseerde ec. stelsel. Zij vormt een gewichtig intermediair bij de afloop van het proces van toebedeling van schaarse middelen aan de veelheid van met elkander wedijverende behoeften.

Oudtijds stond de onderneming in nauw verband met de persoon van de ondernemer. Met het verdwijnen van een bepaalde ondernemer hield ook veelal de onderneming op te bestaan.

De moderne onderneming heeft een meer zelfstandig karakter. Het ec. rationalisme is dienovereenkomstig toegenomen.

Het streven naar winst is niet langer synoniem met het streven naar een zo groot mogelijk inkomen door de ondernemer. De persoonlijke sfeer van de ondernemer en de sfeer van de onderneming zijn meer gescheiden.

De sterke toeneming van het voor lange tijd in duurzame productiemiddelen in de onderneming geïnvesteerde kapitaal heeft tot gevolg gehad, dat de continuïteit in het voortbrengingsproces van steeds grotere betekenis is geworden. De moderne onderneming streeft naar zelfhandhaving en groei, teneinde een zo groot mogelijk inkomen duurzaam te verzekeren.

Niet het gehele inkomen wordt, van jaar tot jaar, aan de winstgerechtigden uitgekeerd. Een vaak belangrijk deel van het inkomen wordt ingehouden, teneinde aan het doel van de onderneming te worden dienstbaar gemaakt.

Men noemt dit verschijnsel ‘zelffinanciering’.

De leider van de onderneming is de ondernemer.

Deze verschaft zich via de markt de productiefactoren, welke hij combineert aan de hand van de technische mogelijkheden en richt op de voortbrenging van die artikelen waarvoor hij de beste winstkansen verwacht. De ondernemer is ex professo een rusteloos zoeker naar nieuwe mogelijkheden, ‘neue Kombinationen’, zoals Schumpeter het noemt.

De rol die hij vervult in het ec. leven is tot op zekere hoogte te vergelijken met de functie van de consument. Beiden immers ordenen een deelhuishouding in het licht van het ec. doel van die huishouding.

Beiden baseren zich daarbij op de voor hen geldende data. De ruimte binnen de kring der data is echter voor de consument gering.

Zijn ordenend handelen is daardoor min of meer ‘gedetermineerd’, de consument speelt een bijna passieve rol. Dezelfde ruimte is voor de ondernemer — althans in normale tijden — zeer groot.

Zijn ordenend handelen is daardoor veel meer origineel, zijn functie is actief. Zodra de ruimte binnen de data, b.v. door het optreden van de overheid, wordt verengd, verliest de functie van de ondernemer aan betekenis.

Er is steeds minder ruimte voor werkelijk ondernemen. De handelingen van de ondernemer worden traditioneel, meer passief.Wanneer eenmaal over de richting en technische opbouw van het productieproces is beslist, doen zich bij de afloop ervan eigenaardige productiewetten gevoelen. Wordt de productie uitgebreid, dan zullen b.v. gedurende een zeker interval de kosten per eenheid product dalen, terwijl daarna de kosten per eenheid product een stijging vertonen. Deze ontwikkeling is, zoals wij gezien hebben, een gevolg van de verandering der marginale kosten bij uitbreiding van de productie. Bij een productie van 100 eenheden zullen de totale kosten b.v. 100 zijn, bij een productie van 110 eenheden 110, bij een productie van 120 eenheden 130 en bij een productie van 130 eenheden 150. De gemiddelde marginale kosten stijgen derhalve van 1 tot 2 bij uitbreiding van de productie van 110 tot 130 eenheden. De gemiddelde totale kosten stijgen dienovereenkomstig, hoewel minder sterk.

Steeds zal de ondernemer er naar streven de productie-omvang zodanig te regelen, dat marginale kosten en marginale opbrengsten aan elkander gelijk zijn. De productiewetten, die aan het kostenverloop ten grondslag liggen, zijn in de ec. bekend onder de naam van de wetten van de toe- en afnemende meeropbrengst. De werking van de wet van de afnemende meeropbrengst in de landbouw werd reeds door Ricardo uitvoerig geanalyseerd en vormt een belangrijk onderdeel van zijn arbeidswaardeleer. Bij de formulering van deze wetten wordt steeds uitgegaan van de gedachte, dat een of meer productiefactoren in een vaststaande hoeveelheid worden aangewend, terwijl een of meer andere worden gevarieerd. Zo ging Ricardo uit van de gedachte, dat op eenzelfde stuk landbouwgrond uiteenlopende hoeveelheden arbeid worden aangewend. Hij constateerde, dat de verhouding tussen opbrengst en offers bij uitbreiding van de productie voortdurend ongunstiger wordt: er is een steeds grotere hoeveelheid arbeid vereist om eenzelfde productievermeerdering teweeg te brengen.

In de werkelijkheid zal nu de ondernemer, door een voortdurende variatie der veranderbare grootheden, trachten aan de ongunstige werking van de wet van de afnemende meeropbrengst te ontkomen. Kostenstijging wordt echter niet uitsluitend veroorzaakt door de werking van deze wet, zij kan mede worden veroorzaakt doordat de prijs van een of meer productiefactoren stijgt tengevolge van de additioneel door de ondernemer uitgeoefende vraag. Dit zal slechts het geval zijn, wanneer deze vraag een zo groot deel van de totale vraag omvat, dat vraagvermeerdering van de kant van de ondernemer de prijs doet stijgen: onvolledige mededinging.

De rationeel handelende ondernemer dient voortdurend op de hoogte te zijn met de kostenontwikkeling in zijn onderneming. Deze is immers een belangrijk gegeven voor de bepaling van de meest winstgevende productie-omvang. Een verlaging van de kosten leidt tot verschuiving van dit punt en derhalve tot vergroting van de winst. De vaststelling van de hoogte der kosten nu is het resultaat van het ec. waarderingsproces in de onderneming, dat zich voltrekt in het licht van het doel van de onderneming. De theoretische bedrijfsec, houdt zich met de verklaring van dit waarderingsproces bezigen geeft, doelmatig-critisch,ec. normen aan voor bedrijfs-ec. rationele waardering. Hier sluit dus de theoretische bedrijfsec, ten nauwste aan bij de algemene theoretische ec.



2.Het waarderingsproces in de onderneming

Het doel van de onderneming is het continu vormen van een zo groot mogelijk inkomen. Op dit doel zijn derhalve de rationele bedrijfs-ec. waarderingen gericht. Op twee, wel onderscheiden, tijdstippen verricht de ondernemer ec. waarderingen, die voor de verklaring der prijsvorming van grote betekenis zijn. Ten eerste wanneer hij ec. prestaties (productiefactoren) aantrekt, en ten tweede wanneer hij ec. prestaties (geproduceerde marktartikelen) afstoot. De ondernemer is koper en verkoper. Als koper baseert hij zijn waarderingen voor een belangrijk deel op toekomstverwachtingen.

Hij waardeert immers de aan te kopen productiefactoren, door het verwachte grensproduct te benaderen. Met het oog gericht op dit verwachte grensproduct betaalt hij voor de productiefactoren een bepaalde prijs, de marktprijs. Tussen het tijdstip waarop de productiefactor wordt aan getrokken en het tijdstip waarop het grensproduct wordt gerealiseerd ligt een tijdsperiode: de duur van de productie. Voor sommige productiefactoren is de productieperiode zeer lang. Met name voor duurzame productiemiddelen zoals kapitaalgoederen: gebouwen, machines enz. Deze duurzame productiemiddelen zijn fondsen van ec. prestaties, die ieder jaar slechts een deel van hun inhoud afstaan.

Bij de aanschaffing van een duurzaam kapitaalgoed zal de ondernemer zich derhalve afvragen welke de vermoedelijke som der toekomstige jaaropbrengsten zal zijn. Aan deze toekomstverwachting zal hij zijn indruk van het grensproduct ontlenen.

Als verkoper van de, met behulp van de aangeschafte productiefactoren geproduceerde, marktartikelen mag hij zich niet langer baseren op zijn vroegere toekomstverwachtingen. Hij zal zich, rationeel kostprijs handelend, niet op historische prijzen verlaten, maar aan de actuele marktverhoudingen zijn inzicht in de kosten van de productie ontlenen. Hij vraagt zich derhalve af: welke waarden geef ik thans prijs, nu ik de vroeger aangekochte ec. prestaties, gekristalliseerd in de vervaardigde producten, afstoot? Ook hier werkt de ondernemer met het verliesprinciep. Het overgrote deel van de productiefactoren die in de onderneming worden aangewend, is vervangbaar. De ondernemer kan deze, zodra ze, gekristalliseerd in geproduceerde marktartikelen, worden verkocht, wederom aanschaffen. En hij moet ze wederom aanschaffen, daar hij anders in de toekomst geen inkomen meer zal verwerven: de onderneming zal bij nietvervanging te gronde gaan.

De ondernemer verliest derhalve bij verkoop de waarde, die hij op de markt bij wederaanschaffing der productiefactoren zou moeten betalen. Het is mogelijk dat de aldaar geldende prijzen voor hem data zijn; het is ook mogelijk dat hij die prijzen door zijn aankopen kan manipuleren. Aan de op deze markten heersende situatie ontleent hij de gegevens voor de vaststelling van de kostprijs, waarop hij de verkoopprijs baseert. Wanneer hij zich baseerde op de historische prijs bij de vaststelling van zijn verkoopprijs, en deze historische prijs is b.v. beneden de vervangingsprijs gelegen, dan geeft hij bij verkoop een stuk inkomen weg. Immers, na de vervanging zal meer aan zijn inkomen zijn onttrokken dan er door de verkoop aan is toegevoegd. Is de op basis der vervangingswaarde berekende verkoopprijs van het product juist gelijk aan de verwachte prijs, die in het verleden aan de berekening van de waarde van het grensproduct werd ten grondslag gelegd, dan is deze vervangingsprijs gelijk aan het toen berekende grensproduct. De ondernemer blijkt zich niet te hebben bedrogen: de historische prijs is gelijk aan de vervangingsprijs.

De onvervangbare goederen zal de ondernemer op andere wijze waarderen. Hij zal zich afvragen welk geldbedrag hij bij geïsoleerde verkoop van het goed of zijn prestaties kan verkrijgen. De waardering van deze goederen fluctueert derhalve met de veranderingen in de waarde van de geïsoleerde opbrengst.

In het geval van volledige mededinging is de betekenis der kostprijsberekening door de individuele ondernemer van te verwaarlozen invloed op de vorming van de marktprijs van het product: de prijs is voor hem datum. Met behulp van de kostprijsberekening zal hij echter bepalen welke omvang van de productie het meest winstgevend is. Bij onvolledige mededinging is de kostprijsberekening van grote invloed op de hoogte van de marktprijs en de omvang der totale productie. En onvolledige mededinging is in de realiteit de meest voorkomende marktvorm.

3.Onderneming en overheid

Ec. leiding door de overheid en ec. leiding door de ondernemer sluiten elkander niet uit. De overheid wijzigt immers slechts de data waarop de ondernemer zijn beslissingen baseert. Wanneer b.v. de overheid uit de opbrengst van belastinggelden ondersteuning verleent aan behoeftigen, betekent dit, dat er koopkracht wordt overgeheveld van relatief goed verzorgden naar relatief slecht verzorgden. Wanneer de belastingbetalers dit geld weleer spaarden zal het aanbod van leenkapitaal hierdoor wellicht afnemen. Het is denkbaar, dat de rente (de prijs van het leenkapitaal) als gevolg hiervan stijgt, waardoor een geringer deel van de vraag naar leenkapitaal wordt bevredigd en de omvang der investeringen afneemt. Hierdoor zal ook de productie van kapitaalgoederen dalen.

Zij die steun ontvangen, zullen reeds eerder gevoelde, thans koopkrachtig geworden, behoeften kunnen bevredigen. De vraag naar en de productie van consumptieartikelen zal toenemen. De ondernemers in de consumptiegoederenindustrie en de landbouwondernemers zullen derhalve een vraagvermeerdering constateren, de ondernemers in de productiemiddelenindustrie zullen een vraagvermindering vaststellen. Het is denkbaar, dat de toenemende productie in de consumptiemiddelenindustrie een toenemende vraag naar investeringsgoederen doet ontstaan. Zo zullen derhalve de ec. beslissingen der overheid voor de ondernemers datawijzigingen teweeg brengen, waarop zij zich bij hun ec. handelen baseren.

De overheid kan nu de data voor de ondernemer wijzigen door indirect invloed op de prijsvorming uit te oefenen, maar ook door de ondernemer te verplichten, voor bepaalde ec. handelingen een algemene of bijzondere goedkeuring te vragen. Vooral in oorlogstijd is deze laatste vorm sterk ontwikkeld. Sommige data, b.v. tal van prijzen, grondstoffentoewijzingen enz. zijn welhaast vaste en onveranderlijke gegevens. De ondernemer voelt zich door deze directe beïnvloeding van zijn leidende functie zeer beknot. Wordt de speelruimte binnen de data minimaal, dan valt het eigenlijke ondernemen weg en wordt de ondernemer technisch uitvoerder van de opdrachten der overheid. Het prijzenstelsel fungeert dan nog wel als min of meer toevallig maatschappelijk rekensysteem, maar het is niet langer in staat zijn selecterende werking uit te oefenen.

Wanneer dan nog een groot deel van de winst door de overheid wordt opgeëist, zullen ook de motorische krachten, in de werking van het prijzenstelsel gelegen, aan betekenis inboeten. Naast de officiële ‘gebonden’ markt ontwikkelt zich dan een vrije ‘zwarte’ markt.

Ec. leiding der overheid en ec. leiding door de ondernemer dienen elkander aan te vullen, op een wijze als door het doel van de volkshuishouding wordt geëist. De overheid heeft daarbij toe te zien, dat haar maatregelen, gericht op een betere maatschappelijke verdeling van het voortgebrachte, haar maatregelen en wensen t.a.v. de productie niet doorkruisen, en omgekeerd. Zij kan bij haar beïnvloeding van de verdeling zover gaan, dat de kring der data voor de onderneming zozeer wordt vernauwd, dat de productie-opvoering wordt geremd. Steeds moeten daarom beide aspecten der maatschappelijke welvaartsverzorging in harmonie worden gebracht.

R. Liefmann, Die Unternehmungsformen, 4de dr. 1928.

Voorts raadplege men de lit. onder de hoofdstukken van het art. Theoretische Bedrijfseconomie.