Ensie 1947

Redactie H.A. Enno van Gelder, Jakob Pieter Kruijt, Jan van den Brink, Johan Valkhoff (1947)

Gepubliceerd op 05-06-2019

Criminologie

betekenis & definitie

De wetenschap, welke zoekt naar de oorzaken der misdadigheid en haar samenhang met andere maatschappelijke verschijnselen bestudeert, noemt men criminologie. Deze wetenschap behoort, strikt genomen, niet tot het ‘geldende recht’, doch zij is zo nauw verbonden met het strafrecht en heeft een zodanige invloed op het geldende strafrecht en strafstelsel, dat een korte beschrijving niettemin op deze plaats behoort te geschieden.

Bij de aetiologie van de misdaad worden endogene en exogene oorzaken onderscheiden: enerzijds de in de aanleg gegeven factoren, anderzijds de op het z.g. milieu berustende oorzaken, waarbij te bedenken valt dat het menselijke karakter op een bepaald ogenblik (faenotype) zelf ook reeds een vermenging is van de erfmassa (genotype) met alle factoren die daarop sinds de geboorte — of zelfs sinds de conceptie — hebben ingewerkt, zoals opvoeding, onderwijs enz.

De criminologie als afzonderlijke wetenschap is nog jong: zij dateert van het midden der vorige eeuw en in de loop der jaren is afwisselend meer de nadruk gelegd, nu eens op aanleg, dan weer op milieu als oorzaak der misdadigheid. Zij die vooral naar de aanleg zien, beoefenen de criminele psychologie, de milieu-factoren worden door de criminele sociologie bestudeerd.

De eerste criminologische school noemt men wel de anthropologische of Italiaanse school, gegrondvest door de bekende Cesare Lombroso, wiens ‘L’Uomo Delinquente’ (1871) de grote stoot heeft gegeven tot wetenschappelijke bestudering van de misdadiger. Volgens deze richting is een bepaald, geestelijk en lichamelijk te onderscheiden, mensentype voorbeschikt voor de misdaad. Ondanks alle latere critiek op deze leer staat vast, dat door zijn persoonlijke aanleg de ene mens veel gemakkelijker tot misdaad komt dan de ander en dat bepaalde psychische kenmerken in dit opzicht een prognose mogelijk maken. Op dit feit kan men de criminologisch zeer belangrijke onderscheiding tussen de chronische misdadiger (o.a. beroeps- en gewoontemisdadiger) enerzijds en acute misdadiger (affects- en gelegenheidsmisdadiger) anderzijds baseren.

Als tegenpool van de anthropologische richting geldt de z.g. Franse school of ‘École de milieu’, onder leiding van psychiaters en sociologen als Manouvrier en Lacassagne, die op de sociale oorzaken der misdadigheid de nadruk hebben gelegd. Van de factoren welke blijkens de ervaring grote invloed op het ontstaan van de misdaad hebben, noemen wij alcoholisme, prostitutie, illegitimiteit en gebreken in de opvoeding, werkloosheid en de demoraliserende werking van de oorlog.

De opvatting van de grote Nederlandse criminoloog W. A. Bonger was, dat de maatschappelijke — speciaal economische — oorzaken bepalend zijn voor de misdadigheid, zowel naar aard als naar omvang, doch dat de vraag, wie tot misdadigheid vervalt mede door de aanleg wordt beheerst. Bij gunstige omstandigheden dus is de criminaliteit gering en vallen alleen de sterk gepraedisponeerden, in ongunstige omstandigheden kan echter ook de moreel en psychisch ‘normale’ mens tot misdadige handelingen komen.

Bij de beoefening der criminele aetiologie (oorzakenleer van de misdaad) is het van groot belang een doelmatige onderscheiding te maken in de verschillende vormen van criminaliteit, daar b.v. een misdrijf als diefstal zowel uit psychologisch als uit sociologisch oogpunt door geheel andere factoren wordt bepaald dan b.v. mishandeling of verkrachting.

Een zeer gangbare groepering is die in economische, agressieve, sexuele en politieke misdadigheid, welke onderscheiding vooral naar het motief ziet. Economisch zijn dan alle delicten, waarbij de verrijking het motief is, zoals diefstal, maar ook b.v. abortus en brandstichting voor de assurantiepenningen; agressief zijn de geweldsdelicten uit haat, nijd, wraak e.d. affecten, zoals wederspannigheid, mishandeling enz.; de laatste twee groepen spreken voor zichzelf. Uit crimineel-psychologisch oogpunt is vooral de groep der agressieve misdadigers interessant, daar men hier bijna steeds een boven het gemiddelde liggende emotionaliteit aantreft en de sexuele misdadigers, bij wie vaak een aangeboren psychische anomalie een rol speelt. Bij de economische en politieke criminaliteit staan de exogene factoren meer op de voorgrond, zoals prijzen van eerste levensbehoeften en werkloosheid enerzijds, de geldende staatsorde anderzijds. Zo is in een democratisch georganiseerde en nationaal saamhorige staat politieke misdadigheid in normale tijden een vrijwel onbekend verschijnsel.

De criminologie als maatschappelijke wetenschap blijft met staan bij het vaststellen van de oorzaken der misdadigheid, doch moet zich ook bezighouden Criminele met het aanwenden dier resultaten ter bestrijding der criminaliteit. Men noemt dit de criminele politiek, welke uiteraard wederom uiteenvalt in het aan wijzen van sociale en individuele middelen: sociale middelen ter beperking van de omvang der misdadigheid, individuele ter voorkoming van misdaden bij personen, die meer dan anderen de neiging hebben, crimineel te worden. Aangezien de wetenschap in de onderkenning van de groep potentieel-misdadigen nog slechts aan het begin staat, wordt bij de individuele middelen de voornaamste plaats ingenomen door de recidive-bestrijding, d.w.z. voorkoming van verdere misdaden door personen, van wie eenmaal gebleken is, dat zij gemakkelijk tot misdrijf vervallen. Belangrijk zijn hierbij een doelmatig strafstelsel en een goed georganiseerde reclassering (zie onder strafrecht), een machtige en wijdvertakte kinderbescherming (zie onder kinderrecht), maatschappelijk hulpbetoon voor asocialen en onvolwaardigen op elk gebied, terwijl men ook aan medische maatregelen als castratie en psychotherapeutische behandeling van zedenmisdadigers kan denken (vgl. ook criminele psychiatrie, Deel VI).

Bij de maatschappelijke maatregelen staan sociale verzekeringen, werkloosheidsbestrijding, in het algemeen het waarborgen van redelijke bestaanszekerheid en levensvreugde voor ieder voorop; daarnaast denke men aan bestrijding van alcoholisme, volkshuisvesting, politiek en gezelligheidsorganisatie, sport en ontwikkeling e.d., teneinde de massa levensvulling te verschaffen en de menselijke energie de mogelijkheid van positieve uiting te geven. Een nog zeer omstreden vraag bij de misdaadbestrijding is de sterilisatie van geestelijk minderwaardigen met het doel, de verwekking van kinderen, voor wie de prognose slecht zou zijn, te voorkomen, teneinde zodoende het algemene niveau te verhogen. De ervaring met deze maatregel in de Ver. St. en in Duitsland (waar zij bovendien vertroebeld is door onwetenschappelijke rastheorieën) staat nog te zeer aan het begin, om gevolgtrekkingen te maken; de mening, dat sterilisatie op eigen verzoek in ieder geval dient te worden toegelaten, zo niet gepropageerd, wint in ieder geval veld.

Amerikaanse massa-onderzoekingen van de laatste decennia hebben de misdaadprognose sterk vooruitgebracht. Daarbij werden sociale en psychische kenmerken vastgesteld, welke bepaalde misdadigersgroepen gemeen hadden, waardoor het mogelijk werd, vast te stellen wie het meest gevaar loopt tot criminaliteit te vervallen, en dienovereenkomstig preventieve maatregelen te treffen.

Het belangrijkste hulpmiddel der criminologie is de criminele statistiek, d.w.z. de systematische telling van de in een bepaald tijdsbestek gepleegde mis drijven met vermelding van bijzonderheden betreffende de daad, de plaats des misdrijfs en van de persoon van de misdadiger (sexe, leeftijd, godsdienst, beroep, aantal voorstraffen enz.). Het eerste systematische onderzoek op dit gebied geschiedde door de Belg L. A. J. Quetelet in zijn ‘Essai de Physique sociale’ (1835 en 1869). In ons land is met deze telling in 1896 begonnen en reeds thans bevatten de jaarlijks verschenen delen een schat van materiaal.

B j de bewerking van het cijfermateriaal onderscheidt men de statische en dynamische methode. De statische methode onderzoekt de criminaliteit op een bepaald ogenblik en vergelijkt b.v. die in de stad en op het land, de verschillende provincies, de leeftijdsverdeling, de criminele belasting der onderscheiden godsdiensten enz.; de dynamische methode bekijkt het verloop van de misdadigheid in verschillende jaren en perioden: in crisisjaren, in tijd van oorlog enz. Daarbij dient natuurlijk rekening gehoudtn te worden met de bevolkingsaanwas, zodat men het beste vergelijkingsmateriaal krijgt, wanneer men voor ieder jaar het aantal delicten (of delinquenten) per b.v. 10.000 der bevolking rekent.

Op deze wijze kon de criminele statistiek van het Centraal Bureau voor de Statistiek te ’s-Gravenhage de criminaliteit in Nederland in de jaren 1911 tot en met 1940 als volgt in grafiek brengen:

Uit de criminele statistiek blijkt, dat de criminaliteit van 1911 tot 1930 zich in het algemeen in dalende lijn bewoog, doch dat de eerste wereldoorlog tijdelijk een stijging van meer dan 50% teweegbracht. Na 1930 volgde tengevolge van de depressiejaren een stijging met ruim 25%, waarna in 1939 weer een afname inzette; uiteraard is deze na 1940 doorbroken door een nieuwe golf van oorlogsmisdadigheid. De beschikbare ruimte laat niet toe, de beweging na te gaan voor afzonderlijke groepen misdrijven, welke beweging nog veel merkwaardiger is. Zo zijn de economische delicten in de jaren 1914 tot 1919 meer dan verdrievoudigd, terwijl tegelijkertijd de sexuele en vooral de agressieve misdrijven een aanzienlijke daling vertoonden tengevolge van de schaarste aan alcoholische dranken.

Algemene literatuur:

W. A. Bonger, Inleiding tot de Criminologie, 1932.

J. M. van Bemmelen, Criminologie, 1942.

Exner, Kriminalbiologie in ihren Grundlagen, 3de dr. 1939. Aschaffenburg, Das Verbrechen und seine Bekämpfung, 3de dr. 1923. Criminele psychologie:

H. A. Feber, Beschouwingen over criminele psychologie, 1934.

S. and E. Glueck, 500 criminal careers, 1930.

Kriminalistische Abhandlungen, uitgegeven door Franz Exner, sinds 1926.

Criminele sociologie:

J. R. B. de Roos, Inleiding tot de beoefening der criminele aetiologie, 1908. W. A. Bonger,Criminalité et conditions économiques, 1905. Criminele psychiatrie:

van der Hoeven, Psychiatrie. Handleiding voor juristen enz., 3de dr. 1936. Criminele anthropologie:

Aletrino, Handleiding bij de studie der criminele anthropologie, 1902-1904.