Ensie 1950

Redactie Gerrit Krediet, Jan Baert, Jac. Bot, Salomon Kleerekoper (1950)

Gepubliceerd op 04-07-2019

Beroepsvervoer en eigen vervoer

betekenis & definitie

Aan het goederenvervoer langs de weg nemen twee bedrijfsvormen deel, nl. het eigen vervoer en het beroepsgoederenvervoer. In 1941 had het eigen vervoer 60% van het aantal vrachtauto’s en het beroepsgoederenvervoer 40%.

Het totale laadvermogen was echter anders verdeeld: hier haalde het beroepsvervoer juist meer dan de helft (51,4%) en het eigen vervoer kwam tot 48,6%. In het algemeen had het eigen vervoer kleine wagens en het beroepsvervoer grote wagens, wat ook blijkt uit de gemiddelde cijfers in 1941: het gemiddelde laadvermogen per auto bedroeg toen bij het eigen vervoer 2,7 ton en bij het beroepsvervoer 4,7 ton.Ook in 1947 overheerste het aantal eigenvervoerwagens verre dat van het beroepsvervoer en wel met een verhouding van bijna 2 op 1. Men neemt aan, dat de prestatie van het beroepsvervoer groter is, omdat hier i.h.a. met grotere eenheden over grotere afstanden wordt gereden. De ontwikkeling van het eigen vervoer in deze sector is mogelijk geworden, doordat voor de aanschaffing van een eigen auto slechts weinig kapitaal nodig is. Verder spelen andere elementen (service aan klanten, reclame enz.) hier een rol.

In het beroepsgoederenvervoer overheerst meer dan in de andere vervoerstakken het kleine bedrijf. In 1939 beschikte 53,5% der bedrijven over één wagen, 23,1% over 2 wagens, 15,6% over 3 of 4 wagens en 6,0% over 5 tot en met 9 wagens, zodat slechts 1,8% der bedrijven meer dan tien wagens had. De reden hiervan is voor de hand liggend: waar voldoende aanbod van vracht is, kon een ondernemend man met zeer bescheiden middelen zulk een vervoerbedrijf oprichten.

Men vindt hier tenslotte een scherp onderscheid tussen het geregelde vervoer en het ongeregelde vervoer. Naast het geregelde vervoer, d.w.z. de z.g. lijn- en bodediensten, wordt ongeregeld vervoer uitgevoerd in de vorm van verhuizingen, veevervoer, fruitvervoer, groentevervoer, melkvervoer, veilingvervoer enz.

Over verschillende vervoersvormen, b.v. voetgangers en taxi’s, zijn, wat prestaties aangaat, geen gegevens bekend. Er is geschat dat het vervoer per personenauto in 1923 beliep 65 mill.; in 1932: 225 mill, en in 1938: 260 mill.

In 1948 beliep het aantal personen door de publieke diensten per autobus vervoerd 381 mill., d.i. ruim driemaal het aantal van 1938 (120,6).

In 1948 werden verder 25,3 mill.reizigers met het groepsvervoer en 4,9 mill, met toerwagenritten en in ongeregeld vervoer vervoerd.

Het goederenvervoer langs de weg, dat in 1910 nog geen 2 mill, ton omvatte, beliep in 1938: 63,9 mill. ton. Na een ernstige daling in de oorlog werd in 1948 hier 106,9 mill, ton vervoerd, waarvan 70,8 locaal, 35,3 interlocaal en 0,8 grenso verschrij dend.

M. J. Breuning, Vrachtautovervoer, publiekrechtelijke regeling van het motorisch goederenvervoer langs landwegen, 1947.

‘Eigen vervoer' van goederen per auto, 1936.

J. M. Fuchs, De Nederlandsche Organisatie voor het Beroepsgoederenvervoer langs den weg, 1944.
F.A. Helmstrijd, N. Kraak Steeman en J. P. B. Tissot van Patot, Wet Autovervoer Personen, 1941.

Jaaroverzicht E.V.O., 1941.

J. A. Leerink, De verkeers-veiligheid op den weg, 1938.
A. Overdijkink, Langs onze wegen, 1941.