Ensie 1950

Redactie Gerrit Krediet, Jan Baert, Jac. Bot, Salomon Kleerekoper (1950)

Gepubliceerd op 04-07-2019

Andere tropische granen

betekenis & definitie

Van de granen der gematigde streken drong alleen de tarwe vrij ver in de sub-tropen door. De relatieve betekenis der meeste echt tropische granen, reeds belangrijk verminderd door de uitbreiding der rijstcultuur, werd nog weer belangrijk geringer door de entree der maïs, die bij de primitieve volken gemakkelijker ingang vond, doordat de maïs lagere technische eisen stelt aan de teelt en de verwerking der zaden tot voedsel.

De rijst eist daarbij veel water, terwijl de maïs betrekkelijk grote droogte verdragen kan, maar niet in de felheid die de tropen soms kenmerken. De droogteresistentie, die sommige der andere tropische granen kenmerkt, maakt deze vaak onvervangbaar in streken, waar men met het allerminste groeiresultaat tevreden moet zijn.

Veelal vat men de meeste dezer granen samen onder de naam gierst, die feitelijk alleen toekomt aan Panicum miliaceum, een weinig betekenende graansoort der gematigde zone. In de Pendsjaab wordt de gierst, ook wel pluimgierst genaamd, vrij veel als veevoeder aangeplant.

De zaden worden wel met melk en suiker als pap gegeten. Panicum viride, op Java bekend als djawawoet, is een der oudste granen in Italië (trosgierst).

In oude tijden moet dit graan, dat thans alleen als vogelvoeder wordt gebruikt, van grote betekenis geweest zijn (Java=Giersteiland).Pennisetum glaucum, paarlgierst, vogelmillet, inheems in tropisch Afrika, is een echt droogtegewas, dat vooral in Pakistan en India aangeplant wordt. In Europa wordt het ingevoerd als vogelvoer. De aren doen door hun vorm denken aan lampenwissers. Coix Lacryma (Jobstranen), in Indonesië djali genoemd, is van meer betekenis dan djawawoet. Waar de droge rijst mislukt, heeft men met djali nog wel succes. De harde taaie schil om het weinig omvattend zaadje is zeer moeilijk te verwijderen.

De harde soorten noemt men djali batoe, de zachte djali boeboer. Van deze laatste is zelfs nog een export van Java naar Sumatra van meer dan 50 ton. Men kookt er gortpap van en verwerkt het in lekkernijen. De steenschalen der djali batoe rijgt men tot halskettingen. Eleusine indica, in India als ragi van grote betekenis, komt in Indonesië voor onder de naam djaba. Het is een echt droogte-gewas, een typisch honger-gewas, waarop de mens was aangewezen vóór de verbreiding der rijst, maïs, cassave en andere meer toegankelijke voedingsgewassen.

Van veel groter betekenis dan alle hierboven genoemde granen tezamen is de Andropogon Sorghum, op Curaçao: Sorghum kleine maïs, in Indonesië gandroeng of dja-goeng tjandèl, gewoonlijk sorghum genoemd, dikwijls ook foutief: gierst. Dit interessante graan, dat in economische betekenis onmiddellijk achter de maïs staat, wordt in vele woestijnachtige droge gebieden van Afrika en Azië als hoofdgewas geteeld en komt dan op de plaats, die de tarwe en de rijst in meer gezegende gebieden inneemt. In Amerika breidde de cultuur zich in korte tijd uit over 3 mill. ha, in Argentinië over 1 350 000 ha. Grote gebieden der aarde zouden onbewoonbaar zijn, wanneer de sorghum zijn oogsten niet gaf onder omstandigheden, waarbij geen enkele andere graansoort in leven blijft. Waar het meest droogteresistente maïsras mislukt, geeft de sorghum nog een behoorlijk beschot. De vele variëteiten vinden hun oorsprong aan de zuidkust van de Middellandse Zee.

Sommige rassen hebben een sappig stengelmerg zoals maïs en suikerriet, de beste zaaddragers hebben een droge harde stengel. Gebogen vruchttrossen komen bij alle variëteiten voor, maar zijn door selectie als ongewenste vormen altijd uit te schakelen. Reeds de bas-reliëfs van Ninivé (2200 jaar voor Chr.) vertonen afbeeldingen van dit graan. De zegetocht der maïs over de aarde, die zovele minder economische gewassen terugdrong tot de positie van een relict, heeft ook het cultuurgebied der sorghum belangrijk verkleind. Waar de droogte het telen van de maïs nog toeliet, maakte de sorghum voor dit Amerikaanse graan plaats, waar de maïs niet slagen kon, doordat de droogte al te fel was, bleef de sorghum triomferen.

De hoogte van de plant varieert van 80 tot 400 cm, is meestal 2 m. De top draagt een zeer zaadrijke pluim, waarvan de bloempjes door kruisbestuiving worden bevrucht. Men oogst 4 maanden na het zaaien. Tot kort voor het oogsten is de plant giftig, doordat alle delen een stof bevatten, waaruit de maagsappen van mens en dier blauwzuur vrijmaken. Vooral jonge planten zijn zeer giftig. Toch is er een variëteit, als soedangras bekend, die bijna gifvrij is en met succes als veevoer wordt aangeplant, evenals Panicum maximum (Bengaals gras) een der beste voedingsgrassen, maar ook niet vrij van blauwzuur.

Het wordt in pollen geteeld en vervangt het weidegras. De sorghumzaden zijn niet zo goed beschermd tegen aantasting door insecten als die van de rijst en de maïs, zodat de oogst altijd door de klander wordt geteisterd. Bij de uiterste grens van droogte is de aantasting het geringst. Onder gunstige omstandigheden oogst men 4000 kg per ha, maar soms oogst men nauwelijks 800 kg. De korrels bevatten 2 a 3% vet en 8 a 9% eiwit. Ze staan in voedingswaarde dus ver achter bij maïs.

In N. Afrika en Z. Frankrijk teelt men bezemgierst, niet om de zaden, maar om de pluimen als bezems te gebruiken.