Ensie 1946

Redactie Harmen de Vos, Philip Kohnstamm (1946)

Gepubliceerd op 15-05-2019

Lichamelijke opvoeding

betekenis & definitie

gymnastiek, sport en spel. De lichamelijke opvoeding is een aspect van de opvoeding, evenals de zedelijke, verstandelijke en aesthetische opvoeding, die met haar een eenheid vormen.

Als de lichamelijke opvoeding, door onvoldoende rekening te houden met het feit, dat de mens een geestelijklichamelijk wezen is, opgaat in partiële doeleinden, b.v. in het versterken van de spieren of het verhogen van de vaardigheid van het lichaam, dan vervult zij niet haar eigenlijke zin.

De zin van de lichamelijke opvoeding is haar aandeel in de totaalopvoeding.

Zij grijpt bij het lichaam aan, zij omvat echter de gehele mens.

De middelen der lichamelijke opvoeding, die de mens het meest in zijn totaliteit beïnvloeden, zullen derhalve de meest doeltreffende zijn.

In de meeste landen van Europa, ook in ons land, heeft men het paedagogisch element in de opvatting van de opleiding van de toekomstige leerkrachten voor de lichamelijke opvoeding tegenover een eenzijdig medisch of technisch standpunt versterkt.

In dit feit en in de hedendaagse leerplannen voor de lichamelijke oefening weerspiegelt zich het streven, hetwelk wij reeds bij Rousseau ontmoeten, de lichamelijke opvoeding dienstbaar te maken aan de vorming van de complete mens.

De ‘Leidraad voor de Lichamelijke Opvoeding’, samengesteld door de ‘Rijksinspectie voor de Lichamelijke Opvoeding’, formuleert de naaste doelstellingen der lichamelijke opvoeding aldus:

a.het geven van de nodige groeiprikkels;
b.het bevorderen van een doelmatige houdings- en bewegingsvorm en het behouden van de lust tot bewegen;
c.de ontwikkeling en vorming van het uitdrukkingsvermogen;
d.het vergroten van de geschiktheid tot het verrichten van prestaties, waarin de lichamelijke vermogens een belangrijk aandeel hebben;
e.het bijbrengen van verantwoordelijkheidsbesef ten aanzien van eigen gezondheid en het wennen aan hygiënische levensgewoonten;
f. het bevorderen van de zin voor samenwerking;
g.de correctie van de nadelige invloeden van het schoolleven.

Wanneer de school de lichamelijke opvoeding bewust wil dienen, wil streven naar de verwerkelijking dezer naaste doelstellingen, dan kan zij niet volstaan met enkele uren lichamelijke oefening per week, dan moet zij, in samenwerking met het gezin, een aantal maatregelen nemen, waardoor gunstige ontwikkelingsvoorwaarden voor het kind geschapen worden.

Deze maatregelen zijn van hygiënische aard.

Zij omvatten de lichaamsverzorging van het kind door wassen, baden en zwemmen, de zorg voor doelmatige voeding en kleding, voor voldoende licht, lucht, beweging en rust, slaap.

Door voorbeeld en suggestie moeten ouders, leerkrachten en jeugdleiders de jeugd doordringen van het belang van een gezonde levenswijze, van een juiste wijze van bewegen, staan en zitten, van een goed gebruik van de vrije tijd, haar wijzen op de nadelige invloed van het gebruik van genotmiddelen, enz.

In huis en school zal een voorbeeldige reinheid moeten heersen; de resultaten van de lichamelijke oefening zullen door een stoffige gymnastiekzaal of speelplaats ongunstig beïnvloed worden, alsook door onvoldoende sanitaire inrichtingen.

In de scholen voor voortgezet onderwijs zou — in navolging van Amerika, waar dez.g. hygiëne-opvoedingmet de lichamelijke opvoeding als eenheid wordt gezien — behalve op de genoemde punten nog moeten worden gewezen op de betekenis en grenzen van de sportbeoefening en van de wedstrijdsport en op de gezondheidsvoorzorgen, die bij baden, zwemmen, trekken en kamperen in acht moeten worden genomen.

Wanneer de school de lesrooster zodanig samenstelt, dat de nadelige gevolgen van de zit-luisterdwang zoveel mogelijk worden beperkt, dan bewijst zij hiermee tevens een goede dienst aan de lichamelijke opvoeding.

Tijdens de lichamelijke oefening — het belangrijkste middel der lichamelijke opvoeding, — zal de leerkracht gelegenheid hebben op korte, bevattelijke wijze het doel van de gegeven bewegingsopdrachten te verklaren.

Hiermee zal worden bereikt, dat de leerlingen zich meer bewust zullen gaan oefenen.

De lichaamsoefeningen moeten worden gekozen met inachtneming van de regels, die uit de bijzondere kenmerken der verschillende leeftijdsfasen en het geslacht van de leerlingen voortvloeien en methodisch worden toegepast.

Zij moeten worden aangepast bij de aard van het kind; zij moeten levendige handelingen zijn waaraan, zoveel mogelijk, het gehele lichaam deelneemt; zij moeten in bewust-opvoedende zin worden geleid.

De Duitse verlichtingspaedagogen (Basedow en Gutsmuths) waren de eersten, die de lichaamsoefeningen als bewust middel der schoolopvoeding toepasten en ze deswege in een systeem onderbrachten.

In ons land is de systematiek van de Oostenrijkse schoolgymnastiek, waaraan de namen van Gaulhofer en Streicher nauw verbonden zijn, aanvaard.

Door haar hoofdindeling naar het onmiddellijke doel in normaliserende oefeningen, vormende oefeningen, prestatie-oefeningen en oefeningen der bewegingskunst werd een open systeem geschapen, in welks raam ook de nieuwere oefeningsvormen konden worden ondergebracht.

De normaliserende oefeningen hebben ten doel de fouten van het lichaam, die de vorming van houding en beweging in de weg staan, zoals stijfheid in de gewrichten door te grote spanning of zwakte van beroepsarbeid of eenzijdige beroepsopleiding op te heffen. Zelfs voor jeugdige kinderen zijn dergelijke oefeningen dikwijls noodzakelijk.

Normaliserende oefeningen zijn onontbeerlijk voor hen, die door eenzijdige beroepsarbeid of eenzijdige beroepsopleiding — b.v. aan nijverheidsscholen — dan wel door een zittende levenswijze de normale beweeglijkheid verloren hebben of voor wie het gevaar dreigt dat deze verloren gaat.

De Zweedse gymnastiek en de werkwijze van de Deen Niels Bukh hebben haar grootste kracht gevonden in de normaliserende arbeid aan het lichaam.

Door de toepassing van de vormende oefeningen wordt gestreefd naar het bereiken van de individueel-beste houdings- en bewegingsvorm; deze te verkrijgen is van hoge waarde voor de gezondheid en van niet minder belang uit overwegingen van arbeidseconomische, aesthetische en sportieve aard.

In het houdings- en bewegingsbeeld dat de leerlingen vertonen, drukt zich de voortreffelijkheid van leraar en methode uit.

In de lichamelijke opvoeding zijn prestatie-oefeningen de oefeningen, met behulp waarvan gestreefd wordt naar de persoonlijk-beste (optimum, niet maximum) prestatie.

Deze prestatievorming hangt nauw samen met die van houding en beweging.

Omgekeerd zal de vormende arbeid aan houding en beweging uit de prestatie-oefening voordeel trekken.

Bij deze oefeningen moeten de deelnemers een hindernis of weerstand overwinnen, zoals bij heffen, dragen, werpen, trekken, duwen en bij beweging in en op het water, op het ijs en in de sneeuw.

De prestatie-oefening bij de lichamelijke opvoeding is veelzijdig, methodisch en progressief, zij heeft onder gevarieerde omstandigheden plaats.

Zo zal het lopen zich niet beperken tot een enkele vorm, b.v. tot die over 100 m onder de steeds gelijke omstandigheden van een op snelheid berekende vlakke sintelbaan, het zal o.a. ook hindernis- en veldlopen omvatten. Ook het werpen zal uitgaan boven het werpen met speer en discus, voorwerpen van een bepaalde vorm en een bepaald gewicht, het zal de grootst mogelijke verscheidenheid van vormen moeten vertonen.

Zo opgevat zullen de prestatie-oefeningen, die in biologisch opzicht de belangrijkste zijn, krachtige prikkels geven (de functies van longen, zintuigen, zenuwen en spieren worden geoefend) voor een algehele lichaamsontwikkeling.

Het gebied der prestatie-oefeningen omvat wandelen, schaatsenrijden, roeien, trekken en kamperen en de openluchtspelen.

Beide laatste vormen hebben naast hun betekenis voor de gezondheid hun invloed op de ontwikkeling van gemeenschapsgevoelens gemeen, beide kunnen een onvervangbare bijdrage tot de sociale vorming leveren. De groepen zelfverdediging, winteroefeningen en de fundamentele oefeningen lopen, springen, werpen, klimmen, evenwichtsoefeningen, heffen, dragen, trekken, duwen en slaan completeren dit omvangrijke gebied.

De opdrachten, die de leerlingen ontvangen, plaatsen hen voor moeilijkheden, waarbij niet alleen een beroep wordt gedaan op fysieke hoedanigheden, maar ook op kwaliteiten, die op geestelijk en moreel gebied liggen.

Door angst of vrees te overwinnen wordt de wil gesterkt, ook door te vechten tegen gevoelens van pijn, honger, dorst, koude, hitte of ander ongemak.

Wilskracht, doorzettingsvermogen, doortastendheid, besluitvaardigheid, zelfbeheersing, zelfvertrouwen, zelftucht en zelfkennis worden ontwikkeld naast oplettendheid, inzicht en concentratievermogen.

Tot de beoefening der bewegingskunst wordt overgegaan, als het lichaam tot volledige ontwikkeling is gekomen en een goede samenwerking van hersenen, zenuwen en spieren is ontstaan. De bewegingskunststukken geven gelegenheid met de beweging te spelen, zij beogen geen ander doel dan het spel, dat zijn doel in zich zelf heeft. Bij de mannelijke bewegingskunststukken treden de kracht- en behendigheidsvormen op de voorgrond: salto’s boven de bodem of het water (schoonspringen), kunststukken aan gymnastiektoestellen, enz. De bewegingskunststukken voor vrouwen vertonen een aesthetische tendentie. Zij gaan in de richting van de dans; een aantrekkelijke vorm, die tegemoet komt aan de vrouwelijke behoefte aan gracieuze bewegingen, is het schoonrijden op het ijs.

De lichamelijke oefening zal aan haar doel, de lichamelijke opvoeding, kunnen beantwoorden, mits zij door een zedelijke gedachte wordt geleid, als de bioloZedelijke gisch denkende leerkracht de kunst verstaat gedachte een paedagogische sfeer te scheppen, als hij door een juiste differentiatie de oefeningen weet aan te passen aan de behoeften van allen, dus ook en vooral aan de behoeften van de zwakkeren en de zwaksten.

Voor het meisje is lichamelijke opvoeding niet minder noodzakelijk dan voor de jongen. Een Frans medicus beantwoordde de vraag van een moeder, wanneer de lichamelijke opvoeding van haar dochter zou moeten aanvangen aldus: twintig jaren voor de geboorte, mevrouw!

Het is wenselijk, dat de lichamelijke opvoeding van het meisje, wanneer de puberteitsjaren aanvangen, door een vrouw wordt geleid. Behalve door haar studie weet zij uit ervaring, welke bijzondere eisen het vrouwelijk organisme en de aard van het meisje aan deze opvoeding stellen.

Zowel jongens als meisjes hebben in de puberteitsjaren, periode van lichamelijke en geestelijke groeicrises, periode van intellectuele overlading en examenzorg voor de studerende jeugd, tijdperk vol moeilijkheden en gevaren voor de jeugd die na de lagere school het leven ingaat, behoefte aan een opvoeder, die hen het gezonde, actieve leven laat beleven, hun daartoe de smaak bijbrengt.

De lichamelijke opvoeder is hiertoe in staat. De sfeer waarin hij werkt leidt tot een vertrouwelijke omgang tussen leraar en leerling, brengt het kind ertoe zich tegenover zijn gymnastiekleraar even vrij uit te spreken als tegenover de hopman van zijn padvinderstroep.

In de opmerking van Eckhardt, dat de gymnastiekleraar meer een ‘Lebemeister’ dan een ‘Lehrmeister’ moet zijn, komt de wens zich op zijn eigenlijke taak te bezinnen tot uiting.

De gymnastiek omvat de in systeem gebrachte lichaamsoefeningen, die op een bepaald doel zijn gericht.

De oude Grieken zochten door toepassing van een aantal natuurlijke vormen, zoals lopen, springen, discuswerpen, speerwerpen en worstelen, die tezamen de vijfkamp vormden, en mede door de beoefening van zwemmen, vuistvechten, vuistworstelkamp en de dans, de gymnastiek dienstbaar te maken aan de opvoeding, aan de weerbaarheid van het volk in de oorlog, aan de gezondheid en aan de genezing van ziekten.

Kenmerkend voor de Griekse gymnastiek was, dat de beoefenaren er naakt, ‘alleen met hun deugd bekleed’, aan deelnamen.

Hierdoor kon het lichaam zich vrij ontwikkelen, de weldadige invloed van zon en lucht ondergaan, en was het de oefeningsleider (paidotribes) mogelijk de beweging te zien, en, zo nodig, te corrigeren.

De Griekse gymnastiek is niet los te zien van de godsdienst, die, evenals het nationale gevoel, voor haar een sterke stimulans betekende. De beroemde filosofen en artsen der Grieks-Romeinse Oudheid hebben zich beziggehouden met de gymnastiek, haar lof bezongen, maar ook op de excessen, die uit een verkeerde opvatting voortvloeien, gewezen. De vormenschoonheid van het zich bewegende, harmonisch ontwikkelde lichaam heeft vele kunstenaars van die tijd geïnspireerd.

Na een lange periode van stilstand van systematische lichaamsoefening was het de Duitser Gutsmuths, leraar aan een opvoedingsinrichting te Schnepfenthal, die, na een zorgvuldige toetsing zijner ideeën aan de practijk, aan het einde van de 18de eeuw tot de publicatie van zijn ‘Gymnastik für die Jugend’ overging.

Gutsmuths’ doel was hygiënisch-paedagogisch; zijn gymnastiek was een openluchtgymnastiek, samengesteld uit natuurlijke bewegingsvormen als wandelen, lopen, springen, steenwerpen, heffen en dragen, worstelen, klimmen en evenwichtsoefeningen; zij omvatte tevens schermen, zwemmen, spelen en dans en was bedoeld voor de school, waarin zij was ontstaan.

Gutsmuths beriep zich in zijn werken niet zelden op Rousseau.

Daarom is het begrijpelijk, dat hij de ontwikkeling van het lichaam hand in hand wilde doen gaan met die van de zintuigen, dat hij handenarbeid, stiltespelen, afstandschatten en vele andere oefeningen voor hand, oog en oor in zijn systeem een plaats gaf.

Gutsmuths’ tijdgenoot Jahn gaf aan de gymnastiek, onder de benaming ‘turnen’ (afgeleid van het tournooi), een nationaal opvoedend karakter. De jonge mannen moesten voor de strijd om vrijheid en eenheid geoefend, gehard en toegerust worden. Van dit ogenblik af werd zij volkszaak en bleef zij dit, ook toen de nood van de Napoleontische tijd, die daartoe aanleiding gegeven had, in 1813 geweken was.

Het Jahnse turnen maakte gebruik van dezelfde natuurlijke oefenvormen als Gutsmuths’ gymnastiek. Terwijl Gutsmuths in de gymnastiek een aangelegenheid van de school zag, beschouwde Jahn zijn turnen als een vrijwillige bezigheid van gelijkgezinde jongemannen.

Als, enkele jaren na de val van Napoleon, het turnen door het eigengereide optreden van een aantal turners verboden wordt door de regering, heeft dit de sluiting van de turnterreinen tengevolge, maar ook zijn voortzetting in zalen.

De natuurlijke bewegingsvormen wijken in de zaal voor kunstmatig geconstrueerde oefeningen zonder en met behulp van toestellen. De stijlprincipes, die aan de militaire exercitie en aan het ballet ten grondslag liggen, werden bij de gymnastiek ingevoerd. Door een gelijktijdige en gelijkvormige uitvoering der beweging, die het oog van de toeschouwer boeit en het corrigeren van houding en beweging vergemakkelijkt, ging het individuele karakter van de beweging verloren, en tevens haar natuurlijke, meest economische vorm, die voor de z.g. arbeidsbewegingen en de sport voorwaarde is.

Als de gymnastiek ook in ons land volgens de denkbeelden van Spiess in de scholen wordt ingevoerd, om een tegenwicht te bieden aan de gevolgen van de intellectuele overlading, om gehoorzaamheid en orde te kweken en de wil te sterken, als zij aan het klassikale stelsel wordt aangepast en volgens de geest van die tijd methodisch wordt toegepast, dan gaat zij zich binnen de muren van een lokaal tot leervak ontwikkelen.

Het is reeds vrij spoedig na haar invoering in deze vorm, dat er bezwaren van medische zijde te berde worden gebracht. Van deze zijde achtte men het wenselijk, dat de jeugd niet uitsluitend in zalen geoefend wordt, dat zij buiten zou kunnen spelen, dat ingewikkelde oefenreeksen, die de geest eer belasten dan dat zij hem verfrissen, werden vermeden, evenals bepaalde oefeningen aan toestellen, die voor de groei nadelig zijn.

De grondlegger van het Zweedse stelsel van gymnastiek, Ling, heeft de verdienste, dat hij met zijn gymnastiek heeft willen werken aan de bewuste vorming van het lichaam. Zijn navolgers hebben dit denkbeeld in dogmatische zin verder ontwikkeld.

Zij zochten de verschillende grote spiergroepen geïsoleerd te oefenen, uitgaande van de gedachte, dat men door afzonderlijke ontwikkeling van de verschillende delen tot de beste ontwikkeling van het gehele lichaam zou komen.

De oefeningen waren, evenals die waarvan het Duitse stelsel in die dagen gebruik maakte (ongeveer het midden van de 19de eeuw), aan een geometrische bewegingsstijl gebonden, zij leenden zich uitstekend tot een gezamenlijke en gelijkvormige uitvoering der beweging. De Zweedse gymnastiek zou zich in lichaamsontwikkeling, i.h.b. van de ontwikkeling van de spieren, verloren hebben indien zij, zoals althans in Zweden het geval was, niet had beschikt over uitstekende, zij het ietwat eenzijdig gevormde leraren.

De Zweedse gymnastiek heeft, zoals wij reeds hiervoor opmerkten, gedurende vele jaren haar kracht gezocht en gevonden in de normaliserende arbeid aan het lichaam, in het herstellen van de normale beweeglijkheid van het lichaam en het inwerken op de houding.

In de laatste decennia is zij meer aandacht gaan schenken aan oefeningen, die een versterkend (vooral hart en longen) en functieverbeterend doel hebben.

De oefeningen hebben door de versterking van het bewegingselement een meer dynamisch karakter verkregen, ook spel heeft zijn plaats veroverd. Tevens krijgt men de indruk, dat de moderne Zweedse gymnastiek met meer bewustheid dan de traditionele Zweedse gymnastiek rekening houdt met het feit, dat kind en volwassene niet alleen uit spieren bestaan.

Enkele jaren na de vorige wereldoorlog ontstond een gymnastische beweging, die vooral in Duitsland veel aanhangers vond en zich van daaruit over Europa verbreidde. In haar kwamen de verschillende richtingen samen, die men onder de naam ‘rhythmische gymnastiek’ samenvat. Zij hebben althans deze doelstelling gemeen dat zij ‘het lichaam in zijn constructieve en vitale krachten willen vormen en ontwikkelen, om het aldus te maken niet alleen tot een drager van lichamelijke, maar ook van psychische waarden’. De voorstanders van deze richting verweten de traditionele gymnastiek, dat zij te weinig rekening hield met psychische en aesthetische waarden en dat zij het wilsleven ten koste van het gevoelsleven versterkte.

Hierom achtte men haar, althans voor vrouwen en meisjes, ongeschikt. De verschillende richtingen verwerpen de prestatiegedachte van de sport en het Duitse turnen en het gebruik van gymnastiektoestellen, zij willen het natuurlijke uitdrukkingsvermogen van het lichaam herstellen, en passen voor de bewegingsscholing, waarin zij opgaan, bewegingen toe die door de muziek gestimuleerd worden en waaraan het gehele lichaam deelneemt.

De rhythmische gymnastiek, die impulsen ontving van de zijde van het toneel, van de muziek en van de dans, mondt in de laatste uit.

Men speelt en doet aan sport, omdat men er genoegen aan beleeft. De school maakt van spel en sport gebruik, omdat het gezonde, actieve, recreatievormen zijn, die behalve de ontspanning ook de opvoeding kunnen dienen.

Van de Engelse ‘public school’ is de verbreiding uitgegaan. Zij zag in spel en sport een krachtig middel tot karaktervorming en versterking van de gemeenschapsgeest. In de uitdrukking ‘fair play’ komt de houding tot uitdrukking, die van de speler ook buiten het speelveld wordt verwacht; zij houdt een levensmoraal in.

Men kan zwemmen, omdat het gevoel van de beweging en het gevoel van het water een prettige gewaarwording geeft; wanneer men daarentegen een bepaalde afstand in de kortst mogelijke tijd wenst af te leggen, dan heeft men op dat ogenblik het zwemmen in de zin van de wedstrijdsport beoefend.

Sport in die zin, waarbij de innerlijke drijfveer strijd is, berust op meetbare en vergelijkbare prestaties. Gevolg van deze vorm van sportbeoefening is selectie. De wedstrijdsport met haar competities heeft de massa veroverd, zij het niet als actieve deelnemers, dan toch wel als actief medelevenden.

Zij kan de gezondheid bevorderen, de opvoeding dienen; van deze gedachte gaat zij evenwel niet uit.

De sportsman, die zich vrijwillig aan een strenge training onderwerpt, zich eenvoudig voedt, het gebruik van genotmiddelen achterwege laat en andere verkeerde gewoonten in het belang van zijn club vermijdt, heeft voor die club een goede daad verricht en zijn eigen belang gediend.

De sport eist toewijding en onderwerping aan de vrijwillig aanvaarde regels, dus tucht.

Zij is, wat inhoud betreft, reactie op onze tijd van techniek; wat haar vormen aangaat, die op het concreetnuttige zijn gericht, past zij zich daarbij aan.

Beide, techniek en sport, sturen aan op topprestaties, op het record. Dat vereist de gehele mens, dat stelt enorme eisen, ook aan het zenuwleven! Zij heeft leiding van hoog gehalte nodig om er voor te waken, dat de lichamelijke en geestelijke gezondheid van de jeugd er niet door wordt geschaad.

K. H. VAN SCHAGEN K.L. Gaulhofer en M. Streicher, Gesammelte Aufsätze (I, II, III), 1931.
K. A. Knudsen, Dänisches Turnen, 1924.

Hilker, Reine Gymnastik, 2de dr. 1926.

K. H. v. Schagen, Le röle de Véducation physique dans le développement de la personnalité, 1933.