Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

Gepubliceerd op 21-04-2022

will

betekenis & definitie

I. hulpwerkw.: willen, wensen; zullen; boys will be boys, jongens zijn nu eenmaal jongens; he will get in my light, hij kan 't maar niet laten om mij in ’t licht te gaan staan; this will be Liverpool 1. suppose, dit is zeker Liverpool?; thus he will sit for hours, zó pleegt hij urenlang te zitten;

II. zelfst. werkwoord: 1. willen (dat); 2. door zijn wil oproepen, suggereren [v. hypnotiseren]; 3. [bij laatste wil] vermaken; God wills all men to be saved, God wil dat alle mensen zalig worden; will away, vermaken [bij testament];

III. 1. wil, wens; 2. laatste wil, testament (ook: last will and testament); what’s your will?, wat wenst u dat er gedaan zal worden?; where there’s a will there's a way, wie wil, die kan; get (have) one's will, zijn zin krijgen; she has a will of her own, ze weet wat ze wil; they had their will of their victim, zij handelden naar willekeur met hun slachtoffer; if I could work my will on him, als ik wat over hem te zeggen had; according to their own (sweet) will and pleasure, naar eigen goeddunken; against my will, tegen mijn wil (zin), tegen wil en dank; at will, naar eigen goeddunken; at the will of..., op wens van, ingevolge de wil van; naar goedvinden van; of his own free will, uit vrije wil; with a will, met lust, uit alle macht, van je welste; zie ook: would.