I. last of moeite veroorzaken, lastig vallen, storen; verstoren, vertroebelen; verontrusten; verdriet, leed doen, kwellen; don’t trouble your head about it, breek je er het hoofd maar niet over, heb daar geen zorg over; may I trouble you for the mustard?, wilt u zo goed zijn mij de mosterd te geven ?;
II. trouble oneself, zich moeite geven, de moeite nemen om,..; zich bekommeren, zich het hoofd breken (overabout); trouble oneself with, ook: zich bemoeien met;
III. moeite doen; zich bekommerd maken, zich het hoofd breken (over about), 1. didn’t trouble to answer, het was me de moeite niet eens waard om er op te antwoorden;
IV. 1. moeite, last, moeilijkheid, soesah, ongemak, kwaal; storing, mankement, defect, pech; 2. leed, verdriet; zorg; 3. verwarring, onrust; troubles, ook: onlusten; no trouble (at all)!, het is de moeite niet, tot uw dienst!, geen dank!; what’s the trouble?, wat scheelt er aan?; give trouble, last (moeite) veroorzaken, moeite kosten; make trouble, moeite veroorzaken, onrust verwekken, herrie maken; take the trouble to..., be at the trouble to..., zich de moeite getroosten om...; be in trouble, in verlegenheid zijn, in de zorg zitten; get into trouble, in ongelegenheid geraken of brengen, zich moeilijkheden op de hals halen; get into trouble with, het aan de stok krijgen met; put to trouble, last (moeite) veroorzaken; put oneself to the trouble of..., zich de moeite getroosten
om..., zie ook: troubled.