Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

Gepubliceerd op 07-04-2022

practice

betekenis & definitie

practijk [tegenover theorie]; be-, uitoefening, praktijk; oefening; gebruik, toepassing; gewoonte; practices, praktijken; practice makes perfect, oefening baart kunst; in practice, in de practijk; be in practice, praktizeren [dokter]; keep (oneself) in practice, het onderhouden, zich blijven oefenen; put in (to) practice, reduce to practice, in practijk brengen; be out of practice, lang niet meer geoefend hebben, de handigheid kwijt zijn.

< >