Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

Gepubliceerd op 21-03-2022

order

betekenis & definitie

I. (rang-, volg)orde, klasse, soort; stand; ridderorde; ordening, regeling, schikking; orde(lijkheid); order, bevel, last(geving), bestelling; formulier; (toegangs)biljet; tenue; rij, reeks; Order in Council, ± Koninklijk Besluit; order of battle, slagorde; the order of the day, de orde van de dag; de dagorder; be the order of the day, aan de orde van de dag zijn; order of knighthood, ridderorde; holy orders, de geestelijke wijding; it is a large (tall, big) order, dat is veel gevergd; dat is niet mis; there are orders against it, het is verboden; obtain (take) -orders, 1. (tot priester) gewijd worden; 2. bestellingen krijgen (aannemen); arms at the order, met het geweer bij de voet; by order, op bevel, op last; by his orders, op zijn bevel; in order, in orde; aan de orde; niet buiten de orde; in order to marry, in order that he might marry, om te, ten einde te trouwen; in orders, (tot priester) gewijd; enter into (holy) orders, (tot priester) gewijd worden; on order, in bestelling; out of order, niet in orde; ordeloos; niet wel; in 't ongerede, stuk; buiten de orde; to order, op commando (bevel); volgens bestelling, op (naar) maat; aan order; call to order, tot de orde roepen;

II. ordenen, (be) schikken, regelen, inrichten; verordenen, gelasten, bevelen, voorschrijven; bestellen; order arms!, 't geweer bij de voet!; order about, commanderen, ringeloren; away, order off, gelasten heen te gaan; order home, gelasten naar huis te gaan; naar 't moederland terugroepen (zenden); order the carriage (round), ook: laten inspannen, laten vóórkomen.

< >