I. verhinderen, (be)letten;
II. 1. verhindering, beletsel; 2. bal die overgespeeld wordt [tennis]; without let or hindrance, onverhinderd, onbelemmerd.
III. 1. laten, toelaten; 2. verhuren; let blood, aderlaten;
IV. verhuren; to let, te huur; let alone, zich niet bemoeien met, met rust laten; er van afblijven; let alone, laat staan, daargelaten dat...; let him alone to take care of himself, hij zal wel... wees daar gerust op; let be, op zijn beloop laten, (met rust) laten; van iets afblijven; let down, neerlaten, laten zakken; wat langer maken; fig teleurstellen, duperen; in de steek laten; bedriegen; — go, laten schieten, loslaten (ook: let go of); let in, in-, binnenlaten; fig de deur openzetten voor, er in laten lopen; let oneself in for something unpleasant, zich iets onaangenaams op de hals halen (berokkenen); let into, toelaten, binnenlaten in...; aanbrengen in; inwijden in [geheim]; er van langs geven; let loose, loslaten; let off, los-, vrijlaten; laten vallen, afslaan; kwijtschelden; ontslaan, vrijstellen van; afschieten, afsteken [vuurwerk]; uitlaten [gassen]; verhuren; let on, zich uitlaten, (zich) verraden, yerklappen, klikken; let out, uitlaten; uitleggen [een zoom]; verhuren, verpachten; rondstrooien, verklappen; trappen en slaan; fig uitpakken; let up, Am afnemen, verflauwen, verminderen; uitscheiden;
V. V.T. & V.D. van 1. en 2. let;
VI. verhuring; plaatsbespreking.