Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Boot

betekenis & definitie

I 1 laars, hoge schoen; the boots; de schoenpoetser, de knecht ; 2 het jongste broekje; the boot is on the other leg, het is net andersom; get the boot, de bons (zijn congé) krijgen; give him the boot, hem de bons geven, er uit trappen;

II (zijn) laarzen aantrekken; boot out, er uit trappen.

III baten baat; to boot, daarbij, op de koop toe, bovendien.

< >