Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

Gepubliceerd op 21-03-2022

leg

betekenis & definitie

I. been, bout, schenkel; poot; pijp [v. broek]; schacht [v. laars]; gedeelte, etappe, ronde [v. wedstrijd]; be on one's left-offs; 1. het woord voeren; 2. op de been zijn; be on one’s last legs, op zijn laatste benen lopen; fall on one’s legs, op zijn pootjes terecht komen; get on one’s legs, opstaan, het woord nemen; give one a leg (up), een handje helpen, een zetje geven; not have a leg to stand upon, geen enkel steekhoudend argument kunnen aanvoeren; keep one’s legs, op de been blijven; make a leg, een kniebuiging maken; pull one’s leg, voor ’t lapje houden; stretch one's legs, zich vertreden; take to one’s legs, het op een lopen zetten; be taken of one’s legs, niet op de been kunnen blijven;

II. leg it, lopen.