Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

Gepubliceerd op 21-03-2022

on

betekenis & definitie

I. prep op, aan, in, bij, om, met, van, over, tegen, volgens, naar; hundreds on hundreds of miles, honderden en honderden mijlen; the election is on us, we zitten in de verkiezing; this round is on me, dit rondje geef ik; slam the door on a person, achter (ook: vóór) iemand dichtslaan;

II. aan, op; dóór, voort, verder [bij werkwoorden]; on, Stanley, on!, op!, vooruit!, sla toe!; on with your coat, (trek) dan je jas; he is on, hij is aan de beurt; hij is op de planken [v. toneel]; hij zit onder ’t mes [bij examen]; hij is al wat op leeftijd; I am on, ook: top!, ik doe mee!; the case is on, de (rechts)zaak is in behandeling; Macbeth is on, wordt gegeven; what is on?, wat is er aan de hand?, te doen?, gaande?, aan de gang?; we are well on in April, al een heel eind in April; on and off, zie off and on; on to, op, naar.