Encyclopedie van Noord Brabant

Anton van Oirschot (1985-1986)

Gepubliceerd op 20-10-2020

TEUTEN

betekenis & definitie

reizende handelaars, die gespecialiseerd waren in koper, linnen en katoen, ook handelden in boter en tabak; reizende venters voornamelijk uit de Kempen, vanaf ca 1600. Zij trokken het land door en over de grenzen, vooral naar Duitsland en Denemarken.

De naam is afgeleid van Teutonen; waren georganiseerd in compagnieën. Gewoonlijk hoorden zij bij de rijksten van het dorp, waar zij steeds terugkeerden en fraaie huizen bewoonden. Bekend is o.m. het Teutenhuis in Luijksgestel, dat ook het teutendorp bij uitstek is. Andere teutenplaatsen zijn Bergeyk, Eersel, Maarheeze, Budel, Leende, Heeze, Duizel, Gestel. In de doopvont van de Domkerk in Aarhus is een bewijs van hun handelswaar en aanwezigheid in Denemarken achtergebleven. Daarin staat een Nederlandse tekst: „Had Adam gedaen gots woort, en soo waer hy gebleven ynt paradis.

Anno 1625”. Een compagnie beschikte ook wel over centrale magazijnen. De bloeitijd lag omstreeks 1800. Een beeldje van een koperteut werd in 1972 in Luyksgestel onthuld.Bron: W. Iven.