Encyclopedie van Noord Brabant

Anton van Oirschot (1985-1986)

Gepubliceerd op 20-10-2020

MAAS

betekenis & definitie

in het jaar 1200 was de Maas een zelfstandige rivier, die beneden Well ten zuiden van Heusden stroomde en haar water bij Maasdam op het toenmalige Zuidhollandse zeeboezemgebied loosde; in die tijd heeft men getracht d.m.v. sluizen het Maaswater af te laten vloeien naar de Waal, waardoor een samenvloeiing van Maas en Waal tot stand kwam, die vooral voor het gebied van de Maas funest zou blijken te zijn.

Terwijl de Waal een Alpenrivier is, die in het voorjaar een overvloed aan water krijgt, is de Maas een regenrivier; terwijl de Maas weinig water op de Waal loosde, was het omgekeerde wel het geval; door het kanaal van St. Andries kwam de overvloed aan water in de Maas en nog eens een hoeveelheid in Woudrichem (Waal-Merwede); daarbij kwam dat door de vele meanders het water niet snel genoeg af kon vloeien. Alhoewel er in de 14de eeuw wel sprake was van enig dijkbeheer

d.m.v. dijkcollegieën, kwamen dijkdoorbraken veelvuldig voor; in 1373 bij Andel en Twintighoeve, 1374 en 1376 te Broek en Werkendam, in 1390 en 1393 bij Heusden enz. Terwijl dit eigenlijk kleinere overstromingen waren, geen echte doorbraken, was dit wel het geval in 1421, de St. Elisabethsvloed genaamd. Door binnenlandse twisten verdeeld, ten tijde van Jacoba van Beieren, werd er niets aan sluizen en dijken gedaan met als gevolg dat de nacht na Elisabethsdag (van 17 op 18 november 1421) de dijken geen weerstand konden bieden aan de krachtige Noordwesterstormen, die alle dijken in de grote Zuid-Hollandse Waard tussen Geertruidenberg en Dordrecht wegspoelden. Hele dorpen werden weggevaagd; tot overmaat van ramp kwam er in december hoog opperwater op de rivieren waardoor de Merwededijk bij Werkendam doorbrak. Na 1421 was de toestand dusdanig dat de Maas haar eigen water en ijsafzetting niet meer kon verwerken. Overlaten moesten hier uitkomst brengen (een overlaat bestaat uit een dijkvak dat op een lagere hoogte is gebracht en waardoor aan de rivier de mogelijkheid wordt gegeven bij hoog water een gedeelte hiervan te lossen op het achterland).

De Heerewaardense Overlaat is de oudste, zeker al van vóór 1200. De Beerse Overlaat stamt uit de 12de eeuw en is in twee gedeelten gesloten; voor de eerste maal in 1882 en voor altijd in 1942. De Overlaten in de Diezedijk zijn van 1739; de Baardwijkse is van 1766, de Bokhovense en de Vlijmense Overlaten ontstonden in 1834.

In 1425 kreeg het Oude Maasje te Doeveren een uitwateringssluis waardoor het Binnen Oude Maasje is ontstaan. De auteur-historicus Jacob van Oudenhoven memoreert verscheidene doorbraken in zijn boeken, o.a. in „Beschrijvinghe van het Landt van Heusden”; in 1522 brak de Hoge Maasdijk, andermaal in 1571, in 1579 buiten de oude Herptse poort, in 1595 in het Landt van Altena, waarbij Heusden onderliep, op 2 febr. 1610 de dijk bij Hedikhuizen, waarbij het water tot Vlijmen doorbrak; de doorbraak van 1610 is de oorzaak geweest van het ontstaan van het zuidelijk deel van het tegenwoordige Grote of Nieuwe Wiel te Haarsteeg, terwijl een kolk die in 1740 na een nieuwe doorbraak ontstond en zich verenigde met die van 1610 „De Nieuwe Wiel” tot gevolg had; deze nu nog bestaande kolk is waarschijnlijk de grootste en diepste van Nederland.

In 1745 en andermaal in 1794 vond een doorbraak plaats te Hedikhuizen, in 1740 bij Rosmalen; 1757 was een rampjaar met doorbraken op vijf plaatsen te Hedel en onder Alphen, in Kessel op zeven plaatsen en in Lith op vier (eveneens in 1771); in 1781 beneden Poederoyen, en in 1809 in het Land van Altena. Bekend is ook de grote watersnood van 1861, waarbij de gehele Bommelerwaard en het Land van Maas en Waal onder kwam te staan; luitenant-generaal baron Kraijenhoff kwam in 1823 met een plan om d.m.v. dichtmaking van het kanaal van St. Andries Maas en Waal van elkaar te scheiden; pas in 1861 kreeg men waardering voor dit plan en in 1866 werd begonnen met het dichten van het kanaal bij St. Andries en het bouwen van een sluis aldaar.

Koning Willem III zette op 26 jan. 1883 zijn handtekening onder de wet, die volledige afscheiding van Maas en Waal bekrachtigde. Door de uitvoering van deze wet kreeg de Maas een nieuwe uitmonding in de Amer door het graven van de Bergse Maas met een totale lengte van + 35 km. Hierbij werd Heusden afgesloten van het land van Heusden en Altena; in Andel werd de Maas afgedamd en in deze dam, de Afsluitdijk, werd een sluis gemaakt. De scheiding was hiermee een feit.

Op 23 juni 1904 ’s morgens om 7.30 uur was de gehele afsluiting tot stand gekomen en kon er geen Waalwater meer in de Maas stromen. Men hoefde nu ook niet meer langs Nederhemert naar Gorinchem, maar via Heleind, Heusden, door de Andelse sluis via Gorinchem naar Rotterdam. Ook kon men vlugger van ’s-Hertogenbosch naar Heusden varen, de „Neutraal” was de eerste boot, die in 46 minuten deze tocht maakte.

Op 18 aug. 1904 kwam koningin Wilhelmina in gezelschap van Prins Hendrik naar Heusden om de nieuwe Maasmond officieel in gebruik te stellen. Aan boord van de „Kraijenhoff’ voer zij in de richting van de brug, waar de nieuwe Maasmond werd geopend door het verbreken van een lint. In Andel onthulde de koningin een gedenksteen met de volgende tekst: „18 augustus is deze onthuld door Hare Majesteit Koningin Wilhelmina in tegenwoordigheid van Zijne Koninklijke Hoogheid den Prins der Nederlanden, Hertog van Mecklenburg, ter gedenking van de scheiding van Maas en Waal. Wet van 26 januari 1883, Staatsblad No. 4.” Naast vertegenwoordigers van de Eerste en Tweede Kamer hadden de Woudrichemse vissers een speciale uitnodiging gekregen; de 550 arbeiders, die aan de Maasmond hadden gewerkt, stonden met de spa in de hand opgesteld aan de Prins Hendrikkade.

Daarmee waren niet alle moeilijkheden opgelost; in 1910 werd het kanaal ’s-Hertogenbosch-Drongelen gegraven om een eind te maken aan de overlast van de Dommel en de Aa rond ’s-Hertogenbosch. De Baardwijkse Overlaat werd in 1910 opgehoogd; dr. C. W. Lely beval in een rapport de verbetering aan van de Maas van Roermond tot de Blauwe Sluis, hetgeen de afsnijding van de bochten tussen Grave en de Blauwe Sluis tot gevolg had, leidde tot verdieping en verbreding van het zomerbed en tot de bouw van een schutsluis in Lith. In 1942 volgde de watervrije ophoging van de Beerse Overlaat, terwijl in Boxmeer de te lage en zwakke Maasdijk werd verhoogd en versterkt.

Met de sluiting van de Beerse Overlaat was Oost-Brabant behoed voor verdere rampen. Langs de verkeersweg tussen Beers en Gassel staat een beeldengroep, die herinnert aan dit werk (op 13 juni 1950 onthuld). Bij de watersnoodramp van 1953 inundeerde 10% van het Noord-Brabants grondgebied; de Biesbospolders werden volledig overstroomd en het land van Altena voor een groot deel evenals de Langstraatpolders. Dankzij de Deltawerken zijn deze gebieden voortaan voor grote rampen gevrijwaard. Bron: Met Gansen Trou (febr. 1964), Nieuwsblad van het Zuiden, 25 aug. 1979.