Encyclopedie van Noord Brabant

Anton van Oirschot (1985-1986)

Gepubliceerd op 20-10-2020

BODEMGESTELDHEID

betekenis & definitie

De provincie Noord-Brabant bestaat uit drie geografische gebieden: in het noordoosten de Maasstreek, in het noordwesten de kleistreek en voor het grootste gedeelte het zandgebied.

Het diluviale zandgebied bestaat weer uit drie duidelijk van elkaar te onderscheiden delen: het Dommel- en Aa-bekken in het oosten, de Markkom in het westen met de hoge diluviale gronden van de Zoom.

Noord-Brabant bestaat grotendeels uit diluvial grind, zand en leem, met in het noord-westen en langs de rivieren alluviale klei, alsmede uit veen.

De opbouw van de bodem van Noord-Brabant wordt gedeeltelijk beheerst door de Centrale slenk, een verzakt gedeelte tussen twee breukbanden, t.w. de breuk van Sterksel en die van Peelland. De rivieren de Rijn en de Maas hebben in verschillende tijden grote hoeveelheden grind en zand afgezet in deze slenk, waardoor een nog grotere bodemdaling ontstond, die geleidelijk aan weer werd opgevuld. Het landschap werd in de loop der tijden gevormd onder invloed van de Ijstijden, het smeltwater, de zee. de wind, die stuifzanden aanvoerden, de dekzandruggen. Leemlagen ontstonden op stillere plekken, waar de slibdeeltjes konden bezinken. Op verschillende plaatsen zijn grotere steenblokken aangetroffen, die van de Ardennen afkomstig moeten zijn, als Maasdiluvium. Tot ver in het gewest is ook Rijngesteente gevonden.

Hieruit is geconcludeerd, dat Rijn en Maas hier hun wateren hebben vermengd. De wateren lieten een pakket van grove zanden, grinden en mineralen achter. Deze laag, die bij boringen in 1935 te Sterksel op een diepte van 71 meter werd aangetroffen (in verband met drinkwatervoorziening werd hier een onderzoek ingesteld), werd ook onder Eindhoven en in Veghel gevonden. Het bleek hier om o.a. een mineralenassociatie te gaan van 850.000 tot 450.000 jaren geleden. Dit staat nog altijd bekend als ,,de Formatie van Sterksel”. Binnen het grindhoudend grof zandpakket werden nog drie zones aangetroffen: de zones van Budel, Woensel en Weert.

De Centrale Slenk strekt zich uit van het zuidoosten naar het noordwesten en is gelegen tussen een breukzone in het westen, lopend van Valkenswaard naar Oosterhout en een in het oosten, lopend van Liessel in de richting Oss. Steenkolen komen uitsluitend in het uiterste oosten van Noord-Brabant voor, bij Helenaveen op een diepte van 913 m. Het kolenveld in de Peel moet een oppervlakte hebben van circa 19.000 ha.

Op verschillende plaatsen in de provincie zijn de fijnkorrelige zanden opgewaaid tot stuifduinen, die weer lage dele van hun afwatering beroofden. Daaruit ontstonden de vennen. Sterke verstuiving vond plaats in hogere delen.

zoals de Loonse en Drunense duinen en de Nulandse duinen.

In het westen van de provincie ontstond vruchtbare zeeklei. De oude kustlijn is nog terug te vinden door de grens van zand en klei. De Peel veranderde in een moerassig gebied, waar zich hoogveen ontwikkelde. Deze ontstond doordat watermassa’s zich terugtrokken in het dieper uitgeschuurde Maasdal ter ener zijde en het laagliggende Dommelbekkenaan de andere kant. Talrijke riviertjes en beken voeren het overtollige water van de hoogten tussen Rijn en Maas, van de Peelrug en de hoge zandgronden van de Kempen naar de Maas.

Behalve met heide waren in de prehistorie deze streken met dichte bossen bedekt. Ook de latere heidevelden zouden oorspronkelijk grotendeels met hout begroeid zijn geweest.

Zie ook: Landschap.

Bron: Dr. ir. W. Droesen: De gemeentegronden in Noord-Brabant en Limburg, 1927; dr. H. van Velthoven: Brabant een gewest in opkomst, 1949; J. Zonneveld: De zone van Sterksel 1947/ 1955.