Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

VEEPEST

betekenis & definitie

Besmettelijke ‘rotkoorts’ (later veetyfus genoemd), die aangetaste dieren binnen u dagen kon slopen. Vage berichten wijzen op V. in vroeger tijd, maar pas uit de 18de eeuw zijn er duidelijke gegevens.

De V. heerste in Frl.: 1713-19, 1744-67 en 1768-86. Plakkaten van de Staten van Frl. tegen de besmetting (verbod van invoer, van veemarkten, voorschriften voor begraven en ontsmetten enz.) werkten niets uit.

Sommige boeren werden driemaal in één jaar getroffen, mede doordat men niet begreep wat besmetting was; men zag in de ‘plaag’, evenals bij de paalworm, Gods straffende hand. Van i.n. 1744-1.9.1745 stierven 109 597 runderen (kalveren niet meegerekend).

De geldelijke schade werd een weinig verlicht door korting op bepaalde belastingen; verder bracht de verkoop van genezen vee (‘gebeterde koeien’) compensatie; dit werd duur betaald, toen bleek dat genezen dieren minder vatbaar waren. Bedrijfsschade werd ten dele opgevangen door vermeerdering van het bouwland, overschakelen op schapenteelt, vermeerderde houtteelt en veengraverij.

Kwakzalversmiddeltjes deden de veesterfte niet afnemen; pas in de derde periode gaf de inenting (waarmee Eelko Alta in de tweede periode al experimenteerde) verlichting.In merkwaardig korte tijd wist men steeds de soms gehalveerde rundveestapel weer op peil te brengen, door fokken met overgebleven eigen en ingevoerd vee (uit W.-Duitsland en Denemarken), dat zich in de Fr. weiden snel tot zwaar, volwaardig vee ontwikkelde. Een en ander schijnt het Fr. rundvee-ras in de 18de eeuw niet wezenlijk te hebben aangetast. Evenmin in de 19de eeuw, toen ca. 1865 grote delen van Nederland opnieuw onder de V. leden, maar Frl. nagenoeg gespaard bleef.

Zie: Spahr van der Hoek, Fr. landbouw i, 214 e.v., 479 e.v.

< >