Tak van de paleobotanie, die zich bezighoudt met fossiel stuifmeel (‘pollen’) van windbloeiers en met fossiele sporen gevonden in fijnkorrelige sedimenten (klei) en in organische sedimenten (veen).
Als de bodemafzetting doorgaat, komt dus iedere zomer de pollenregen iets hoger terecht; de polleninhoud uit een bepaald laagje weerspiegelt de plantengroei der omgeving in de tijd toen dat laagje gevormd werd (natuurlijk produceren niet alle planten evenveel stuifmeel).
Gaat men nu van een profiel bijv. om de 10 cm de (kwantitatieve) samenstelling van de polleninhoud na, dan ontstaat een beeld (pollendiagram) van de wijzigingen in de pollenneerslag op die plaats in de loop van de tijd, doordat het milieu in de wijdere omgeving vooral ook het klimaat veranderde. Ook stelt de P. ons in staat iets te zeggen over de ouderdom van bepaalde afzettingen. Dit is vooral van belang als andere fossielen ontbreken of niet worden aangetroffen (boringen!). De indeling van Pleistoceen en Holoceen berust voor een belangrijk deel op de P. In Frl. zijn de laatste jaren vele veenmonsters pollenanalytisch onderzocht.
Zie: W. v. Zeist, Pollenanalytical investigations in the northern Netherlands (1955).