Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

KLIMAAT

betekenis & definitie

De wetenschappelijke belangstelling voor het K. is al oud; er zijn aantekeningen over temperatuur, barometerstand, wind, neerslag en luchtgesteldheid van de Franeker hoogleraren R. Andala (1709-12) en J.

H. van Swinden (1771-89). Een plan van de Fr.

Akademy om met het K.N.M.I. het K. uitvoerig te beschrijven is afgestuit op gebrek aan langdurige waarnemingsreeksen uit verschillende delen van Frl.Temperatuur. Door het zgn. stadseffect zijn in Lwd. de minima hoger dan in Akkrum. De invloed van de zee is duidelijk in de cijfers van het lichtschip Terschellingerbank. De jaarlijkse temperatuurschommeling is op de eilanden kleiner dan op de wal; de zomer minder warm, de winter minder koud; het minimum valt er in febr., het maximum in aug., dus een maand later dan elders. Uit vergelijking van de cijfers apr.-mei en sept.-okt. blijkt dat het voorjaar aan zee koeler is, de herfst warmer dan in het binnenland.

Maand- en jaartemperatuur in graden Celsius Terschellinger bank Akkrum Lwd. De Bildt januari 4,7 1,5 1,9 2,3 februari 4,2 1,9 2,1 2,5 maart 5,2 4,2 4,4 4,9 april 7,o 7,3 7,5 7,8 mei 11,0 12,1 12,0 12,4 juni 13,2 14,5 14,4 14,8 juli 16,1 16,6 16,0 16,6 augustus 16,4 15,9 15,7 16,0 september 15,3 13,5 13,4 13,6 oktober 12,0 9,2 9,6 9,6 november 7,6 4,5 5,1 5,o december 6,1 2,4 2,8 2,9 Gemiddeld 9,9 8,6 8,8 9,o Uit onderstaande tabel blijkt ook de nivellerende invloed van de zee. De pijlen geven de richting aan van het temperatuurverloop; het gemiddelde dagelijkse maximum bijv. is in juli 20 gr.C. in het westen en 21,5 gr. C. in het oosten van Frl.

januari juli graden Celsius Gemid. dagelijks max. Daggemidd. (24 uren) Gemid. dagelijks min. 4,3-3,9 (W—>0) 20,0-21,5 (W—>-0) 2,5-1,5 (W—>0) 16,0-16,6 (N—>-Z) 0,9-1,0 (W—>0) 12,5-11,5 (W—>0)

Het aantal zomerse dagen (maximumtemperatuur boven 25 gr. C) is in Frl. ca. 10. Het aantal vorstdagen (minimum onder o gr. C) 60-75; het aantal ijsdagen (maximum onder o gr. C) 9-12. De laagste cijfers gelden voor het noordwesten; de hoogste voor het zuidoosten.

Wind. Het aantal depressies over Frl. is groter dan over het zuidoosten van Nederland; volgens Braak in de wintermaanden (dec., jan., febr.) 40-50 en in Limburg 10-20; over het hele jaar in Frl. 160-180, in Limburg 100-120. Daardoor heeft Frl. veel harde wind: de gemiddelde windsnelheid in Limburg is ca. 4 m per seconde, in Z.O.-Frl. ruim 5 m en op de Waddeneilanden meer dan 7,5 m.

In het open westen en noorden van Frl. waait het vrijwel altijd; dat maakt de winterse kou vaak onaangenaam en het K. ruw. De naar het zuidoosten scheefgegroeide bomen demonstreren overal langs de kust de invloed van harde wind; daarbij komt de schadelijke invloed van het zout dat de wind meevoert. In Gaasterland bleek de remmende invloed van de wind op de boomgroei belangrijk verminderd na de ontzilting van het IJselmeer. Windhozen in Frl. meer dan elders; soms verwoestend, zoals in de laatste jaren te Haulerwijk, Beetsterzwaag en Huis ter Heide.

Neerslag. Bewolking, zonneschijn en neerslag wijken weinig af van die in andere provincies. Dit blijkt uit bovenstaande tabel; daar is volgens Van Everdingen de gemiddelde maandelijkse neerslag gegeven in procenten van de jaarsom, die in millimeters is opgenomen. Men kan hieruit dus de maandelijkse neerslag berekenen. Het verschil in maandlengte is geëlimineerd. Minima zijn enkel, maxima dubbel onderstreept.

De gemiddelde jaarlijkse neerslag is in Frl. ca. 700 mm. In de strook over Harlingen-Lwd.-Groningen valt de meeste regen. Het voorjaarsminimumis aan de kust het duidelijkst, ook de maand juni heeft daar minder neerslag dan in de Wouden. Het kustgebied heeft in de herfst de meeste neerslag; in het zuidoosten valt het maximum in de zomermaanden.

Onweer. Op de Waddeneilanden 23 onweersdagen, in het grootste deel van Frl. 27 in het noordwesten, de bouwhoek meer dan 30: in de zomer de meeste onweersbuien, in de winter stormonweer, vooral aan de kust. w., M.

Zie: Hemel en Dampkring (1948); E. van Everdingen, in: Handb. der geografie van Ned. 1 (1949).

< >