Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

OPSTERLAND

betekenis & definitie

(Fr.: Opsterlân, het land der opgezetenen of op de hoge gronden wonenden). Gem. in het zuidoosten, vroeger de tiende en laatste grietenij der Zevenwouden, waartoe het sinds ca. 1500 behoorde.

Tot de gem. behoren naast de hoofdplaats Beetsterzwaag de dorpen Olterterp, Ureterp, Siegerswoude, Bakkeveen, Wynjeterp, Hemrik, Lippenhuizen, Gorredijk, Kortezwaag, Langezwaag, Lukswoude, Terwispel, Tynje, Nij Beets, Friese Palen, Duurswoude.INDELING VAN GRONDEN VAN FRIESLAND MET DE EILANDEN (STARINGS ALMANAK 1957) IN HA opp Bouwland Grasland Tuingrond Cultuurgrond Bos Woest Kad. 1.1.1956 gem. 1.5.1955 gem. 1.5.1955 gem. 1.5.1955 gem. 1.5.1955 Kad. 1.1.1956 Kad. 1.1.1956

365 429 29 910 224552 1928 256390 6288 29763
C.B.S. 1.1.1957

Kad. 1.1.1957 Kad. 1.1.1957

365 431 284 260

gem. 1.5.1957 gem. 1.5.1957 gem. 1.5.1957 gem. 1.5.1957 Kad. 1.1.1957 Kad. 1.1.1957

29 195 225 393 2076 256 664 6288 29568

GEMEENTEWAPEN. Van ‘zilver, beladen met vijf populierbomen op een grond van synople, over denwelken loopt een haas van keel, vervolgd wordende door een hond van dezelfde kleur, waarvan slechts het voorste gedeelte zigtbaar is’. Vóór ca. 1739 ontbrak deze hond. —> Grietenij wapens. GEMEENTEVLAG (1957) bestaat uit vier blokken in de kleuren rood, wit, wit en groen.

BEVOLKING. In 1880 had O. 14568 inw.; in 1929 was de 20000 nog niet bereikt (19809), terwijl er op

1.1.1958 20460 inw. waren. De groei is dus gering en in 1956 was er zelfs een daling met 126 zielen die zich in 1957 voortzette. O. is overwegend agrarisch, al neemt de industrie (Gorredijk) de laatste jaren toe: metaal, kinderwagens, zuivel werktuigen. Veestapel (1956): 32893 runderen, 2103 paarden, 1582 schapen, 6726 varkens en 105808 hoenders. TAAL. Blijkens de enquête 1955 spreekt 96 pct. der schooljeugd Fr. In Nij Beets wonen nog enkele bejaarden, die naast het Fr. ook het zgn. Tjalberders of Oertsjongersk spreken, de taal der Stellingwerfse of Overijselse veenarbeiders in de 19de eeuw. Weldra zullen deze dialecten in O. uitgestorven zijn.

KERKELIJKE EN POLITIEKE SITUATIE. Op 1.1.1957: Ned. herv. 27,5 pct., geref. 18,9, doopsgez. 1,4, r.k.

O, 9, overigen 3,8, geen kerkgenootschap 47,5 pct. De onkerkelijkheid, die in O. al oud is en in de jonge veendorpen in het westen aanzienlijk groter is dan in de oude zanddorpen, is in Lukswoude 71 pct. Tweede-kamerverkiezing in 1956: K.V.P. 0,7 pct.,

P. v.d.A. 51,2, A.R.P. 17,7, C.H.U. 7, V.V.D. 11,4,
C.P.N. 8,3, S.G.P. 0,1, G.P.V. 2,8, N.U. 0,3, N.O.U. 0,5. De gemeenteraad telt 19 leden van wie 3 A.R.P., 2 C.H.U., 1 C.P.N., 3 V.V.D., 9 P.v.d.A., 1 P.S.P.; de soc. unie heeft geen zetels meer.

VORM EN LIGGING. O. heeft een langgerekte vorm en reikt van de prov. grens met Groningen en Drente tot een punt 2 km ten oosten van de plaats Heerenveen. Grootste lengte 27,5 km (Allardsoog-Zestien Roeden), grootste breedte 14 km (N.O. van Wamiahuizen-ten zuiden van Jonkersland). Delen van de grenzen in het noordoosten en zuiden werden vroeger gevormd door hogevenen en na de vervening door rechte lijnen, de vroegere veenscheidingen.

HOOGTE VAN DE BODEM EN AFWATERING. De gem. valt uiteen in twee ruggen ten noorden en ten zuiden van het Koningsdiep, ook Boom en Oud-Diep. De lijn van N. A.P. loopt slechts door een klein deel van O.: van Zestien Roeden-Langezwaag-Terwispel-(Oud) Beets, om in de richting Boombergum O. te verlaten. Het hoogste punt op de N. zandrug is 6,5 m + N.A.P. (Ureterp, bij hoek Bûtewei-Mounleane), dat op de Z.rug + 11,5mN.A.P. (duinen Bakkeveen). De afwatering is op het westen gericht, via het Koningsdiep en de Nieuwe Vaart.

Het Z. deel stroomt af via de O.se Compagnonsvaart en komt bij Gorredijk op de Fr. boezem. De benedenloop van het Koningsdiep is op tal van plaatsen afgedamd. De wateroverlast, waar het dal van deze stroom in regenperioden aan blootstaat (mede een gevolg van ontginningen langs de bovenloop), deed plannen voor een verbinding van het diep met de Drait bij Olterterp ontstaan, waarmee een omvangrijke ruilverkaveling gepaard zal gaan. In O. liggen gedeeltelijk de volgende veenpolders: vierde en vijfde, zesde en zevende Veendistrict, de Deelen, de Groote Veenpolder van O. en Smallingerland. Het voornaamste boezemwaterschap is het Oud-Diep (1504 ha). GRONDSOORTEN. Op de ruggen ligt overwegend dekzand aan de opp.

In het noordoosten en zuiden is het hoogveen geheel afgegraven; daar liggen veenontginningsgronden. In het westen vindt men vergraven laaggelegen veengronden, terwijl in het uiterste westen het laaggelegen veen door een meer of minder knippig kleilaagje is afgedekt. Stuifzanden treft men aan tussen Bakkeveen en Allardsoog, terwijl zich ook bij Siegerswoude (Beakendyk) stuifduinen bevinden. GEBRUIK VAN DE BODEM. Ook in O. is tegenwoordig het zandgebied grotendeels als grasland in gebruik. In 1956 had 0.16 521 ha grasland tegen 1093 ha landbouwgewassen, alsmede 25 ha tuinbouw (plus 1 ha onder glas). In Beetsterzwaag-Olterterp, Lippenhuizen-Hemrik en Duurswoude-Bakkeveen vindt men bossen, die zowel voor de houtteelt als voor de recreatie betekenis hebben.

Het toerisme is voor 0. belangrijk (centra Beetsterzwaag-Olterterp en Bakkeveen). GESCHIEDENIS. O. komt onder de huidige naam voor het eerst in 1395 (verdrag met bisschop van Utrecht) voor, maar in 1313 heette het Superhaudmar(e), waaraan een Oudfr. Buppa Haudmar(e) beantwoord moet hebben (zie Haudmere). Super Haudmar(e) komt ook voor op een zegel, dat O. nog in 1418 en 1425 gebruikte, hoewel de grietenij zich toen al O. noemde.

O. had geen kloosters, maar wel een belangrijke uithof van Mariëngaarde in Bakkeveen (Mariënhof) en een kleinere van Smalle Ee te Siegerswoude (Voorwerk). Met andere grietenijen in de Zuidoosthoek heeft O. lang weerstand geboden aan de Saksische hertogen en Karel v. Het stond in de 8o-jarige oorlog en in 1672-74 herhaaldelijk bloot aan invallen van de vijand, tegen wie het slechts gedeeltelijk door in 1593 door de Staten opgeworpen schansen (Fr. Palen, Zwartedijk, Breeberg) werd beveiligd.

Na 1550 begon de exploitatie van de hoge venen, die langs de O.se en de Drachtster Compagnonsvaart nieuwe dorpsgedeelten alsmede de veenkolonie Gorredijk deden ontstaan. Mede door de winsten uit deze veenderij ontwikkelde zich een grootgrondbezit dat eerst inheems was, later merendeels in niet-Fr. handen kwam. In deze eeuw nam dit bezit weer af. De toestand der M.E., toen O. vrijwel alleen eigenerfde boeren kende, kwam niet terug. Sedert ca. 1750 begon van het westen uit de turfgraverij in de lage venen, waaruit ca. 1870 de nieuwe dorpen Tynje en (Nij)Beets opkwamen. M., S.

J. V. d.

Zie: H. G. W. v. d. Wielen, Een Fr. landbouwveenkolonie (Amsterdam 1930); Sociale en economische problemen van de gem. O. (ETIF-rapport 1951); S. J. v. d.

Molen, Opsterlün, skiednis fan in Waldgritenij (1958); Reg. Leeuw. Cour. 56; Repert., 205-206.