Geslacht afstammend van Lyckle Eables, erfelijk grietman van Weststellingwerf. Toch bleef daar het ambt slechts tot 1558 in zijn geslacht (en 1623-39).
Het geslacht bekleedde het grietmans-,resp. burgemeestersambt o.a. in Ooststellingwerf (1610-1773, 1841-75), Opsterland (1693-1781, 1853-81), Utingeradeel (1757-95, 1816-67). De familienaam L. werd in de 17de eeuw aangenomen o.a. door Pyer (1611-79), wiens zoons ‘è. N.’ toevoegden: 1. Lubbert (1639-97), secretaris van Ooststellingwerf, grietman (1661), gedeputeerde (1668). Zijn betachterkleinzoon Tinco Martinus (1766-1844), grietman van Ooststellingwerf (1788), van Utingeradeel (1790-95), lid van het departementaal bestuur (1802), kwartierdrost van Heerenveen (1807), sous-préfet (1811), lid Tweede Kamer (1815-31) en Eerste Kamer (1835) (conservatief), werd in 1817 geadeld. Zoon Jan Anne.
Met diens kleinzoon Jan Anne Augustinus Cornelis Schelto (1855-1917) stierf deze tak, die een grote rol heeft gespeeld in de Opsterlandse Veencompagnie, uit. 2. Augustinus (Auke) (1642-1715), wiens tak in de boerenstand in Frl. meest in de Zuidwesthoek voortleeft. Een achterkleinzoon van de stamvader was wellicht Joseph Lyckles (f voor 1614) te Nijeholtpa, wiens betachterkleinzoon Lyckle Lubberts (ca. 1655-1740) de naam L.&N. aannam. Van zijn oudste zoon Jacobus ( overleden 1742) stamt de prot. tak af, tot 1923 in Frl. vertegenwoordigd, thans nog in Nederland en Ver. Staten, van de jongste zoon Lubbertus (overleden 1774) de r.k. tak, in Frl. in mannelijke lijn uitgestorven, voortlevend in de Ver. Staten.
Zie: Stb. 1, 250; II, 170; v. d. Aa viin, 236-239; N.B.W. viii, 10831085; ix, 630-636; Sminia, Naamlijst, passim; Andreae, Nalezing, 113, 120, 122, 124-125, 127; Sminia, Naamlijst 1816-51, 33, 43; Ned. Patr. xv (1925), 285; Ned. Adelsboek (1943-48), 452; J. Visser, Inventaris van het arch. der Opsterlandse Veencompagnie (1957), 74. —, Jhr. Jan Anne, politicus (Oldeboorn 3.12.1809Den Haag 19.4.1891).
Zeeofficier (1832-35), assessor van Opsterland (1837), wethouder (1851), burgemeester (1853-81), lid Prov. Staten (1841-62, 186586). Specialiteit in waterstaats- en landbouwzaken, waarover hij enige verhandelingen schreef.
Zie: N.B.W. ix, 633.
—, Marcus, jurist (?-Nijeholtpade 9.8.1625). Advocaat te Lwd. (1597), hoogl. te Franeker (pandecten) (1604), grietman van Oost(1610) en Weststellingwerf (1623). In ambassade naar Denemarken (1621). Juridische geschriften (1608-17). Curator hogeschool. Meermalen lid Staten-Generaal.
Zie: N.B.W. II. 858; Boeles I, 2de dl. 78-80.
—, Petrus (Bolsward 25.8.r842-Zwolle 15.6^913). Zeeofficier; burgemeester van Franeker (1868), Leeuwarderadeel (1882), Lwd. (1883), Rotterdam
(1891); commissaris der Koningin in Overijsel (18931909). Hij stelde voor, één zeewerend waterschap voor geheel Frl. in te stellen.