Bijnaam van Klaas Gerrits Wieringa, huurboer op Yslumburen onder Achlum (ca. 1673-1741). Jac.
Scheltema (1823) achtte hem een zeldzaam vernuft:‘Hij was zeer ver gevorderd in de wis- en sterrenkunde. Het gerucht schonk hem de naam van Toovenaar (tsjoender) en men zeide van hem, dat hij met een helm was geboren en meer konde zien dan hem goed was; doch over dit een en ander lach te hij zelf’. Bij de hoogleraren H. Venema, W. Loré en N. Ypey stond hij in grote achting. In de overlevering zijn trekken van Faust op hem overgegaan.
Zie: Stim (15 en 22.3.1957).
