Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

KERKERAAD

betekenis & definitie

Bestuur van een kerkelijke gemeente. Tijdens de Republiek moest een gemeente een K. hebben van predikanten en ouderlingen; in kleine gemeenten werden diakenen voor de kerkelijke armen toegevoegd.

De K. werd door manslidmaten (waaronder wél de bedeelden, niet de gecensureerden) gekozen uit een voordracht van de K. zelf. In de steden zat vaak een magistraatspersoon in de K. (z Blom, C.).

Ook een niet-lidmaat kon lid van de K. worden. Wie verkozen was, trachtte zich vaak aan de aanvaarding der functie te onttrekken.

Diakenen hadden in de 17de eeuw veel met landlopers te stellen. Tussen hen en kerkvoogden als verzorgers der algemene dorpsarmen was herhaaldelijk wrijving.

Na 1813 is de regeling als in de hele Ned. herv. kerk. Tot na 1945 waren ouderlingen en diakenen in de herv. kerk gewend zich steeds herkiesbaar te stellen.

Bij de gereformeerden was dat anders, zie Armvoogden.Zie: Cuperus, Kerkelijk leven II, 7-33.