In de M.E. bestreden kerk, kloosters en geestelijke stichtingen de armoede. In de 16de eeuw zijn er in de steden sporen van burgerlijke zorg voor huiszittende armen, op het platteland niet voor 1580.
Maar dan vallen de kloosters weg. Men beschouwde het kerkegoed als bestemd 'ad pias causas’ (voor vrome doeleinden), te gebruiken voor het dorp, dus niet alleen voor geref. armen.
Vaak was een kerkvoogd armvoogd (‘buitenvoogd’). Tot in de 19de eeuw zorgt zo elke plaats voor de eigen armen.
De geref. (later herv.) armen kregen meest ook hulp van de eigen diaconie, dus uit het levende geld der kerk. zie Geestelijke Broederschappen.Zie: P. C. J. A. Boeles, Armengoederen en armbesturen in Frl. (1902).