Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

KERKBOUW

betekenis & definitie

Gewoonlijk houdt men bij bouw van een nieuwe kerk aan de oude plaats vast. Vaak is deze midden in het dorp: Marrum, Hallum, Ee, Bildtdorpen; vaak ook op een vreemde plaats: Bergum, Garijp, Roodkerk, Rinsumageest, Oosterwierum, Duurswoude, Ureterp, Kortehemmen.

Mogelijke oorzaken: verplaatsing van het dorp (bijv. Oosterwierum) ; aanwezigheid van een adellijke state (bijv.

Rinsumageest); plaats van een heidens heiligdom, z-y Bouwkunst; Dorpskernvorming; Heilige lijnen.Zie: P. Glazema, Gewijde plaatsen in Frl. (Meppel 1948). Kerkbouw der rooms-katholieken na de Hervorming. In de 17de eeuw waren de r.k. kerken schuilkerken; nieuw gebouwde werden als schuur gemaskeerd. De eerste echte kerk kreeg Blauwhuis (1784), in classicistische stijl, evenals de kerken uit de Franse tijd en de ‘Waterstaatskerken’ onder Willem I. Bewaard (hoewel veranderd) zijn Woudsend (1796) en Dronrijp (1839). Overgang naar de neogotiek toonde de dominicanenkerk te Lwd. (1850).

Daarna leverden Pierre Cuypers, Alfred Tepe e.a. ontwerpen voor gotische kerken, groot en klein: Bonifatiuskerk te Lwd. (1884), Sint Nicolaasga (1885), Ameland (1878), Witmarsum (1904). Van 1930-40 wordt de neogotiek vrijer toegepast: St.-Dominicus te Lwd. (H. van Beers, Arjen Witteveen, 1934), Huizum (1933), Heerenveen, Sloten, Makkum. Nog vrijer, haast in geref. trant: St.-Franciscus te Bolsward (1934). Na 1945 bleef men in de vereenvoudigd-traditionele stijl, Joure echter kreeg oudchr. basiliek (1956). Echt moderne r.k. K. is nog niet beproefd, zie Bouwkunst.

Kerkbouwsagen. Op vele plaatsen heet de plaats voor kerk of klooster door hogere macht aangewezen (Dronrijp, Nijland, Nijemirdum). Schoo beschouwt — wegens de geografische verspreiding de sage waarin de plaats bepaald wordt door twee zich legerende, aan elkaar gekoppelde runderen, als bij uitstek Fr.

0. a. op deze grond brengt hij het voorkomen ervan in het Berner Oberland i.v.m. de afkomst der bevolking uit het noorden. Maar ook Maastricht en Belgische plaatsen hebben deze sage. Als Schoo, door de A’.sagen op een kaart uit te zetten, meent te kunnen aangeven waarlangs bepaalde volksgroepen zich hebben verplaatst, houdt hij geen rekening met andere verspreidingswijzen van dergelijke stof.

Zie: Vr. F. xxxii (1934), 1-57.