Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

GRAAF

betekenis & definitie

In de M.E. de hoogste rijksambtenaar, belast met de rechtspraak, het verlenen van leengoederen en innen van belasting. In de vroege M.E. kwam de G. meestal eens in de vier jaar in Frl., en wel na midzomer of na het begin van de herfst; hij hield hier dan zeven dagen (van maandag tot maandag) het geboden ding en daarna drie dagen fimelding.

Voordat de Brunonen in Frl. de grafelijke waardigheid bekleedden, waren hier misschien inheemse G.en (Jaekel). Dit is niet zeker.

Na het condominium verminderde in Frl. het grafelijk gezag, dat hier een begin van feodaliteit bracht, zeer sterk en verdween ten slotte geheel. Na het mislukken van het condominium komt hier rijksonmiddelbaarheid.

Zie: H. Jaekel, Die Grafen von Mittelfrl. aus dem Geschlechte König Ratbods (Gotha 1895); D.

Kalma, Skiednis fen Fryslfân (1944), 86, 110-117.Graafschap. Een staatkundig onderdeel van het Frankische (later Duitse) rijk, waartoe Frl. tot aan de  Lauwers sedert 734, tot aan de Weser sedert 785 behoorde. Dit grotere Frl. zal meer G.-schappen omvat hebben. In het zuiden ontstaat op Fr. bodem het G.-schap Holland, dat in de 13de eeuw het tegenwoordige W.-Frl. inpalmt. Dan zijn de Fr. landen tussen Vlie en Lauwers en Lauwers en Weser.al zonder G. In de nde en 12de eeuw hebben enerzijds Sudergo (Staveren), anderzijds Ooster- en Westergo tijdelijk verschillende G.en gehad.

Zie: Bijdr. Vad. Gesch., vilde reeks, dl. VIII (1937), 1-33.