Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

GIETERSEN

betekenis & definitie

Inw. van Giethoorn en andere plaatsen uit de kop van Overijsel, die na ca. 1750 als veenbazen en -arbeiders naar het zuiden van Frl. kwamen, waar zij volgens een eigen methode werkten, zie Vervening.

De vele honderden omvattende trek der G. heeft zich via SintJohannesga en Oudehaske voortgezet door Engwirden tot in W.Opsterland. Daar spreekt men echter niet van G., maar van ‘Tsjalberters’, naar de laatste plaats van vestiging vóór Lukswoude, Tynje en Nij Beets.

Eerst waren de G. herkenbaar aan hun dialect, maar in de loop van de tijd hebben zij zich volkomen aangepast en herkent men de afkomst alleen nog aan familienamen, als Ruiter, Wuite, Mast, Dam, Toering, Klaren, Krikke, Pijlman e.d.

Zie: Het Noorderland II (1943), 329-335; B. xvi (1954), 27-31.