Eigenaardigheden in de taal van de Nederlands sprekende Fries of van de in Frl. wonende Hollander, die onder invloed van het Fr. afwijken van het algemeen beschaafd Nederlands. Zo gebruikt men soms een ander voorzetsel: zoeken om iets, op bed gaan, van bed komen; geslacht, bijv.: het wang, het kin, naar het zin; bijwoord, bijv.: waar komt hij weg}, ik heb niet een boek, ik heb de bel nooit gehoord (helemaal niet); naamval, bijv.: hij is groter dan (als) mij-, woord, bijv.: hak i.p.v. hiel, mug i.p.v. vlieg (voor algemeen beschaafd ‘mug’ zegt men ‘langpoot’), weggebracht i.p.v. verloren; accent, bijv.: schoorsteeniBanfei, kast deur-, uitspraak, bijv.: langzaam, eenenzestig met zie i.p.v. s; woordgebruik, bijv.: zeldzaam mooi, 'na een genoegelijke echtvereniging van 38 jaar’.
Het valt op dat sommige van deze eigenaardigheden in het Westfr algemeen zijn (resten van de oorspronkelijke taal, die Fries was?). Ook in het algemeen beschaafd Nederlands zijn Fr. elementen aan te. wijzen, zo wrsch. woorden met sj(sjoelen, sjouwen), met tj(tjalk, tjotter), met gn(gniffelen, gnuiven). De stad Amsterdam, die in de 17de eeuw veel Westfr. inwoners kreeg, heeft bij de verbreiding allicht een rol gespeeld.
Zie: Schooien Leven (7.9.1916, 23.8.1917); M. Schönfeld, Historische Grammatica (Zutphen 1947), xxxvi-xxxvii en de lit. XLVII; NW. Frl. II (17 en 24.1.1948).