Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

Friese voornamen en familienamen

betekenis & definitie

HOE DE FRIEZEN HETEN EN WAAR ZIJ WONEN Friesland is rijk aan namen: aan antroponiemen, dit zijn voor- en familienamen, en aan toponiemen, dit zijn water-, land- en (woon-)plaatsnamen. Ze maken een aanzienlijk deel van de Fr. woordenschat uit en zijn daarvan ook het vroegst overgeleverd.

De oudste persoonsnamen zijn bij Tacitus (Annales XIII. 54) te vinden: Verritus en Malorix, namen van Fr. koningen, die naar expansie streefden.Voornamen. Aanvankelijk had men bij de Friezen, evenals bij de andere Germaanse volksstammen, slechts één naam. Het is de hedendaagse, meer of minder sterk vervormde, voornaam, waarvan een groot aantal familienamen en ook talrijke plaatsnamen afgeleid zijn. Deze oudste persoonsnamen zijn kennelijk tweestammig, dat wil zeggen het zijn samenstellingen of samenkoppelingen van twee woorden. Ze werden oorspronkelijk met een zeker rituaal gegeven en hielden een wens in. De meeste naamstammen komen zowel in mansnamen (masculina) als in vrouwennamen (feminina) voor; vele kunnen zowel beginals eindstam zijn; enkele komen alleen als beginstam, andere slechts als eindstam voor.

In namen van verwanten kan een gelijke beginof eindstam, en ook alliteratie voorkomen, bijv. Hrodhard et Hrothger frater eius (gelijke beginstam), Flilderat (lees: Hildred) filius Geldredis (gelijke eindstam), Hera filia Habonis (alliteratie), ego Friesgart (vrouwennaam) et due filie mee Friduwih et Friesburc et filius meus Fridolf (alliteratie). Wij zien hierin duidelijk opzet in de oude naamgeving. Sommige stammen zijn uitsluitend of zogoed als uitsluitend eindstam van feminina: burch, lind, wi, gard, bijv. Friburch, Gerlind, Geldwi, Hildegard. Er zijn naamstammen, die, ook als afzonderlijk woord, in het Oudfr. voorkomen : si (zege), wich (strijd), her (leger), ger (speer), win (vriend); er zijn er ook, die zelfs in het Nieuwfr. bewaard zijn gebleven: moed, ried, man, folk, frede, swiid, hurd, leaf, adel, edel.

Maar er zijn er ook vele, die in Nieuwnoch Oudfr. zijn overgeleverd: bad (strijd), hild (strijd), hrod (roem), mer (beroemd). Het is van het grootste belang, ter opsporing van de Fr. naamstammen van de oudst overgeleverde vormen uit te gaan. Van niet minder belang is de vergelijking met de overeenkomstige stammen en namen in andere Oudgermaanse dialecten; strikt noodzakelijk is dit voor de Fr. naamstammen, die niet als afzonderlijk woord in Oud- en Nieuwfr. gevonden worden.

Uit het voorgaande is het duidelijk dat oorspronkelijk elke naam een bepaalde betekenis had. Samenstellingen als Liafwin (lief + vriend), Bernhard (beer + hard, d.i. sterk), Alger (adel + ger, d.i. speer); samenkoppelingen als Liafhard (Hef + hard, d.i. sterk), Wolfraban (wolf + raaf), zijn gemakkelijk herkenbaar. Echter verduistert die betekenis vroeger of later. Het gevolg hiervan is vormverandering in de tweestammige volle namen. De vormverandering is talloze malen zo groot, dat vele namen onkenbaar zijn geworden. Behalve een gewijzigd vocahsme en consonantisme in de beginstammen en vooral in de eindstammen, merken wij op: reductie en verdoffing van de eindstam, zodat die soms het karakter van een suffix krijgt: Meindert (uit megin, d.i. raad, en hard), Folkert (uit folk + hard, d.i. sterk); samentrekking, bijv.

Tsjerk (uit thiad, d.i. volk + rik, d.i. machtig of heerser), Gelf (uit ger, d.i. speer, + wolf); afval van de eindstam, hetzij van de gehele stam, bijv. Sia (uit si, d.i. zege, met afval van brand of een andere stam), hetzij met behoud van de aanvangsconsonant van de eindstam, bijv. Siba (uit si + een met b beginnende eindstam, als brand, bod, berht); Tsjalle (uit thiad, d.i. volk + een met 1 beginnende eindstam, bijv. lef, d.i. zoon, nazaat). Enkele malen afval van de beginstam: Brand uit Hildebrand. Gevolg van dit alles is: vergroting van de naamvoorraad. Naast Hildebrand komen dan ook: Oudfr.

Hilla, Hidda, Hibba, Nieuwfr. Hille, Hidde, Hibbe in gebruik. Wij mogen aannemen, dat deze naamsverkorting tot namen op -a aan affectie is toe te schrijven: het zijn in oorsprong ‘lieve’ namen.

Een paar opmerkingen moeten hierbij gemaakt worden. Verscheidene Fr. a-namen vinden wij ook met de uitgang -o, bijv. Halbo, Otto, Wibo. Deze uitgang is aan de invloed van het Latijn te danken. Naast de a-namen komen ook verkortingen van de oorspronkelijke tweestammige namen voor, die op een consonant uitgaan: Harm, Roel; ze zijn éénlettergrepig. Dubbelvormen met en zonder -a: Awa-Aef, Doda-Doed.

Opmerkelijk zijn voorts de dubbelvormen met lange en korte vocaal, en met enkele en dubbele consonant: Aba-Abba, Teta-Tetta, Oda-Odda, Ona-Onna; evenzo die met zachte en met scherpe middenconsonant: Abba-Appa, Teda-Teta, Odda-Otta. Ook dit is een affectisch verschijnsel. Verder werd de naamvoorraad nog zeer vergroot door talloze in oorsprong ook affectische verkleiningsvormen van mannelijke en vrouwelijke namen. Hierbij worden vnl. l- en k-suffixen gebezigd: Andele, Eelke, Wytse (uit Wittia), zelfs met dubbel suffix: Yme-Ymke-Ymkje, Auwe-Auke-Aukje. Het suffix -ing, bijv. Waling, Tsjalling, Eling, kan behalve verkleining ook afkomst te kennen geven.

Deze verkleinvormen worden dikwijls weer afgekort: Aukje-Auk, Joukje-Jouk, Antsje-Ant-An; Klaaske-Klas; Sipke-Sip, TsjipkeTsjip, Jintsje-Jint, enz. Een kleine vermeerdering van de Fr. naamvoorraad zijn de namen, afkomstig uit het Oudfr. recht: Skelte, Eazge, Keimpe, uit Oudfr. Skelta, Asega, Kempa, en die uit de familieverhouding: Broar, Broer, Moder, Suster.

Een zeer aanzienlijke vergroting vormen de chr. namen, uit het N.T. en O.T., de kerkvaders, pausen, heiligen, martelaren. Het begin hiervan kan kort na de kerstening gesteld worden. Aanvankelijk worden maar weinige dergelijke namen overgenomen; allengs echter vermeerdert het gebruik. Deze chr. namen verschillen in vorm, klank, lengte, accent zeer van de oorspronkelijke Fr. De betekenis ervan was alleen bij de geestelijkheid bekend. Allerlei vormveranderingen konden er in voorkomen: reducering, verkorting aan het eind en ook aan het begin, verkleining, klankwijziging, bijv. Johannes: Johan, Jan, Johanna, Johantsje, Jo, Joke, Hannes, Hans, Hanne; Nicolaas: Nico, Nyk, Klaas, Klaaske, Nykle, Lykle, Laas; Jacob, Jacobus: Jaap, Kobus, Koop, Japke, Japik, Japikje, enz.

Familienamen. Sedert onheuglijke tijden werden personen nader aangeduid met de vadernaam of met de plaats van herkomst. Dit was en is in vele en velerlei talen het geval. Zo komen Fr. namen in Latijnse stukken voor, bijv. als: Gerbraht filius Ecci, Esacha filia Avonis (met alliteratie), dus met de vadersnaam in de (Latijnse) genitief singularis en met de toevoeging van filius (zoon) of filia (dochter). Hetzelfde moet natuurlijk ook zeer vroeg in de volkstaal het geval zijn geweest. De toevoeging filius, filia (zoon, dochter) wordt daarna weggelaten, en de vadersnaam in de genitief wordt eerst patronymicum, daarna familienaam, wanneer hij gebruikt wordt van zoon op zoon.

Zo ontstaan namen met Latijnse uitgang, als Gerbrandy, Jacobi, Wilhelmy, en vooral met de Fr. zwakke genitief-uitgang, als Algera, Sjaerda, Roorda, Herbranda, Jaerla, Menalda. Evenzo met de sterke genitief-uitgang, bijv. Ids Sippis, Low Buwis, Poppes, Boetes, Huppes, Foppes. Soms blijft de toevoeging ‘zoon’ in toonloze vorm bewaard, bijv. Jansen, Pietersen, Klaassen. Met toevoeging van de plaats of streek van herkomst of inwoning vinden wij in Latijnse stukken bijv.

Wolfbraht de Fresia, Engilmar de Westerriche (Westergo). In het Fr. bijv. in appositionele vorm: Jella Hoxwier, Epa Kee, evenzo Dronrijp, Deinum, Dokkum, Van Slooten, Van Wieren, Van Dijk, Van der Woude. Vroeger ook met de preposities to, toe, in, bijv. Botta to Heerwey, Epa to Bosum, Jella in Eslum. Ook gelatiniseerd: Schotanus, Winsemius, Vomelius (= Van Wommels), Hempenius. Met de Fr. zwakke genitief-uitgang -a worden niet alleen van voornamen (zie boven), maar ook van plaatsnamen familienamen gevormd, bijv.

Baarda, Haga, Holwerda, IJlstra, Tirnsa. Dikwijls zijn dit plaatsnamen op -um: Bieruma, Hallema, Jellema, of op -sum: Tolsma, Reitsma, Jelsma. Vandaar dat het suffix -a werd uitgebreid tot -ma en -sma, die ook weer van persoons- en andere plaatsnamen familienamen vormen, en zelfs in groten getale. Bijv. op -ma: Abbema, Atema, Eisma, Feikema, Gratama, Galama, Harkema, Bouma, Fenema, Fennema, Dikema; of op -sma: Sjoerdsma, Sybesma, Tjalsma, Tietnersma, Hoeksma, Meindertsma, Wielsma, Grondsma, Klynsma, Bleeksma, Brinksma. Tot de vorming van het suffix -sma heeft zonder twijfel ook de sterke genitief singularis (op -s, -is, -es) bijgedragen: Jelles-Jelsma, Jouwes-Jousma, SjoerdsSjoerdsma. In zulke namen is het suffix dus een stapelvorm.

De uitgangen -a, -ma, -sma zijn speciaal kenmerkend voor het Fr. Daarbij komt het opmerkelijke suffix -stra, dat gevormd is van het substantief sater, sitter; sater, ontstaan uit saté met verlenging van -(e)r. Wij hebben hier dus te doen met oorspr. samenstellingen, waarvan het eerste deel een plaatsnaam is, en -sater, sitter bewoner betekent: Keestra, Keegstra, Groustra, Wierstra, Hofstra, Heemstra. In het boek van Sipma, Nammekunde I, wordt een vrij uitvoerig onderzoek ingesteld naar plaats en tijd van ontstaan, en de vorming door middel van suffixen van de boven behandelde familienamen. Het begint met die op -a, tweede helft 12de eeuw in het Westerlauwerse Friesland: Tammonis est Thiadmera, dus nog patronymicum. De verschillende vormen, ook van Oosterlauwers en Oostereems Fr. worden dan verder nagegaan.

De suffixen zijn meermalen stapelvormen: -sma, -na, -sna, -ns, bijv. Frederiksma, Ukena, Tyardisna, Ellens. Het suffix -inga (genitief pluralis) vormt de oudste familienamen, meestal, maar niet uitsluitend, van persoonsnamen. Voorbeelden: Abbinga, Hottinga, Tsjallinga, Wieringa; veel jonger: Hieminga, Schuringa, Huizinga. Het komt ook in plaatsnamen voor: Dockinga, Mantinga, Makkinga, Goïnga; speciaal in de zgn. inga-heemnamen: Mantinga-heem (Mantgum), Ferdingaheem(Firdgum), Berlinga-heem (Berlikum). Ook in: Dockynchirica (Dockinga-chirica), Edinga-wier, Goïngarijp, Papingastins, en vele andere. Dit suffix -inga wordt ook vervormd tot -ia, -je: Burmania, Winia, Stania; Burmanje, Hanje, Tanje.

Opgemerkt moet nog worden, dat familienamen dikwijls ontstaan zijn uit namen van beroep en bedrijf: Kuiper, Smid, Bakker, Ymker, De Boer, oorspr. als appositie bij een voornaam, daarna ook uit vadersnaam plus beroepsnaam in een groepsgenitief: Rinke Kuiper-Jan Rinke KuipersJan Kuipers. Soms met suffix: Molnersma, Skroorsma, dikwijls uit gereedschapsnaam als Boorsma, Bijlsma, enz. Ook naar een of ander kenmerk: Krul, Kroeze, De Swart, De Groot; uit een bijnaam, schimp- of spotnaam: Mud, Poep; naar een huisnaam of uithangteken: Van der Valk, Bogtstra, Bontekoe; naar afkomst: Hollander, Groninger, zeer vaak: De Vries. Deze namen zijn betrekkelijk jong; vele dagtekenen uit de Napoleontische tijd, toen bij keizerlijk decreet ieder verplicht werd een familienaam aan te nemen. P. SIPMA Zie: J.

WINKXER, Fr. Naamlijst (1898); W. DE VRIES, Fr. persoonsnamen (1952); P. SIPMA, Fr. Nammekunde I, FoarenSkaeinammen (1952); in deze werken veel literatuur-opgaven. Voor verdere studie: werken van Förstemann, Bach, Heintze-Cascorbi, Gottschald, Schönfeld, en anderen.

Friese aardrijkskundige namen Behalve veel antroponiemen (voor- en familienamen) heeft het Fr. ook een grote voorraad toponiemen, dit zijn aardrijkskundige eigennamen, in te delen in water-, land- en plaatsnamen. De oudste daarvan worden al bij de klassieke schrijvers gevonden, bijv. Austeravia bij Plinius, Castellum Flevum en Lucus Baduhennae bij Tacitus. In een groot aantal bronnen worden ze ons overgeleverd, zeer vaak in niet-Fr. vorm. Vele ervan zijn verloren gegaan; die behouden zijn gebleven ondergingen vaak grote wijzigingen in klank en vorm, bijv. Lauwers uit Laubaki, Wyns uit Weningi; soms ook door gehele of gedeeltelijke verandering van stammen, bijv.

Gerkesklooster, vroeger ook Wigerathorp, Minnertsga, vroeger ook Meinardskerke. De Fr. Akademy verzamelt de hedendaagse toponiemen en let daarbij inzonderheid op de nauwkeurige lokalisering en de nauwkeurige gesproken vorm. De meeste toponiemen zijn oorspronkelijk appellatieven (soortnamen). Ze komen voor als simplex (De Ryp, Gaest, Grou), met bepalend woord (De Hoge Warren), of als compositum, bestaande uit een hoofdwoord en een bepalend woord (Dronrijp). Het appellatief is vaak nog goed herkenbaar: het komt dikwijls ook in het hedendaagse Fr. nog voor (Roodkerk); het wordt nog wel voorafgegaan door het lidwoord (De Geest), sommige staan in het meervoud (De Koten); andere komen niet eenmaal, maar meermalen voor (-um uit heem, -werd, -ga, -woud), nu en dan worden hele rijen synoniemen gebruikt (-hus, -bür, -bere; -dyk, -weg, -laan, -reed, -pad).

Toch zijn ook niet weinige andere vormingen als toponiem in gebruik. Zo bijv. de plaatsnamen op -inga (Dockinga) en -ingi (Sedlingi = Sens).

Zo de zgn. migratienamen (Bethlehem, nu Bartlehiem), spot- en schimpnamen (Falom), namen die vergelijkenderwijze gegeven worden (Spijkerboor, Gudzekop). Of andere, zoals De Beinten: wegens de begroeiing, Adeelen: landen waarop een kerkelijk bezwaar rust, De Kloksimmen: landen uit de opbrengst waarvan de klokketouwen worden onderhouden, enz.

Waternamen Friesland is vol wateren, hetzij oorspr. natuurlijke, hetzij gegravene of vergravene. Van de grootscheepsvaarwaters af tot het kleinste boeren-opvaartje toe zijn ze benoemd. Daarbij komen nog de zee, de wadden en een groot aantal meren en plassen. Daar is de Zuiderzee, vroeger ook Aelmere (= het grote Meer) en Flevo-meer genoemd. De Waddenzee, met platen, slenken, geulen en muien. De Noordzee, eens mare frisicum geheten.

De door Worp van Thabor genoemde Mare Mediterraneum vulgo Die Middelzee. De Lauwerszee. Er zijn oude riviertjes en oude getijgeulen bij: de Lauwers, vroeger Laubaki, Lagbeki (= woudheek); de Boom, vroeger Bordena, Burdine, Bordne (= de grensrivier). Een dikwijls voorkomende naam is Aa, Ee (water), met de vormen Eeuw en Jow. De Kuinder (Fr.: Tsjonger) en de Linde (Fr.: Lenne) moeten genoemd worden. De naam Tsjonger komt nog een paar malen voor; evenzo Müzel.

Een Oude Lune is bijna vergeten. Andere waternamen zijn: Eem, Iem, Ame (in Amesloot, Amejet, Ameland), Ake, Hulp (mogelijk uit Hul-apa en mede te vinden in Holpryp), Murk (het donkere water), Rien, Ried (beide: waterloop), Swin, Hop. Enige malen: Fliet, Dracht (ook in de vorm Dreit, bij het Oudfr. verbum draga, drega); ook enkele keren Gare, Geeuw, Luts, Laak (Nieuwfr.: Leak); vele malen Mar (meer), Mear (meestal grenssloot). In dit verband kunnen ook genoemd worden: eiland: it Lyts en it Great Eilan; werd: ook = van water omspoeld land, veel in plaatsnamen als Jorwerd, Bolsward, Baard; polle, bijv. in Drie Pollen, Roekoepolle. Verder de synoniemen Burd, Wal, Oere, Ouwer, Skoar, Sted, het laatste in de oude plaatsnamen Esonsted en Dorested. In het Oudfr. kon men zeggen: ‘an stedis overe’ en ‘lef ther en scip an thine ower comt’, waaruit volgt, dat beide woorden niet geheel hetzelfde betekenen: ower = oeverkant, sted = oeverstreek. Veel voorkomend zijn de gesubstantiveerde adjectieven Diep: It Djip, it Aid Djip, ook met paragogische t: it Djipt; en Wijd: It Wartenster Wiid, it Hasker Wiid.

Afzonderlijk moet genoemd worden: hel-hol, waarover heel wat geschreven en gefantaseerd is. Het best lijkt de verklaring, dat hel en hol‘laaggelegen, drassig land’ betekenen, en dat men beide vormen eerst later met de hel (= infernus) in verband heeft gebracht. Nog moeten vermeld worden de appellatieven wiel, poel, kolk, gat (in Fr. vorm ook jet), die dikwijls als toponiem worden gebruikt: Langweerder Wielen, Zoutpoel, De Kolken, Amejet.

De mens heeft het water niet alleen benoemd, hij heeft het ook gebruikt en bestreden. En ook dat heeft een aanzienlijk aantal toponiemen doen ontstaan. Zo komt het, dat vele appellatieven in waternamen aangetroffen worden, als: bron (Fr.: boarne), wel, dobbe, saed, die daarvan getuigen: Boarnwerd, De Welle, De Blauwe Dobbe, Saerd (misschien uit Sath-werth?). Van de strijd tegen het water getuigen namen met de appellatieven dijk, slachte (ook tautologisch slachtedijk), sydwende, zijl, zijlroede. Ook sloot, bij Oudfr. sluta, Nieuwfr. slute, als afvoer- en scheidsloot, hoort hierbij.

Aan het water als verkeersmiddel doen denken de talloze namen met vaart (Fr.: feart), var (Fr.: far), beide bij het werkwoord varen; wyk, niet alleen voor de turfafvoer, maar ook al eerder in gebruik, bijv. in hooiwijk (Fr.: heawyk). Dan de namen met het Oudfr. forda (Nederlands voord) = ondiepe, ook ondiep gemaakte, waadbare plaats in water of drassig land, bijv. koeforde; dam = gehele, maar ook gedeeltelijke afsluiting in water, bijv. Hooidam, Stenendam, Houtendam, Visdam; ook Spyk, oorspr. ‘knuppeldam, knuppelbrug, door water of waterig land’; eindelijk nog wad, wed, zodat Santwadt en Santfoert eens voor dezelfde waadbare plaats konden worden gebruikt.

Waar wateren (of watertjes) en landwegen (of landpaden) elkaar kruisen, werd de waterweg overbrugd. Waar men eerst met een schouw of bootje het water kon oversteken (toponiemen: Oudeschouw, Nieuweschouw, Deersumer Zet enz.), werd een brug gelegd, of een tille, een barte, een balk, een hout of een plank. Gevolg: een hele reeks van toponiemen: Nieuwebrug, Scharsterbrug, Hoptille, Kootstertille, Stinebarten, Balk (vroeger: Wikeler Balk), Hooghout, Weidumerhout, De Zwarte Plank.

Gegraven of vergraven wateren heten Delf, Delve, Delfte, Delte, Dolte, Deel, alle bij het Oudfr. verbum delva, Nieuwfr. dolle. Of ook Gracht, Greft, Greve, Grevinge, dit laatste Nieuwfr. Greons, Grons, alle bij het Oudfr. verbum greva, Nieuwfr. grave. In waternamen vinden wij ook het appellatief weg (Fr.: wei): Oude weg, Gaweg, Maanweg, Fr.: Alde Wei, Gewei, Meanewei. Ook in Gravinnewei, dat eenvoudig gelijk is aan Grevene, Gravene Wei, en dus met graaf of gravin niets te maken heeft.

Ten slotte mogen onder waternamen ook genoemd worden de aanduidingen voor waterig, moerassig land. Hiervoor dienen woorden als: broek, blyk, blik, blink, werp, grou, weaze, hoaze, soal, fladder, piel: Broek, De Bliken, De (Grote en Kleine) Blink, De Werp, De Rechte en de Kromme Grouw, De Wêze (water- en straatnaam te Leeuwarden), Ten Hoare, Terzool, De Flearen, Het Piel.

Landnamen. Het Fr. heeft een aanzienlijk aantal en een grote verscheidenheid van landnamen. Ze komen voor in de terpgebieden, het waterland, de hoger gelegen delen; ze zouden ingedeeld kunnen worden naar de klei-, de zand-, de woud-, de veen- en de waterstreken. Ze verschillen vaak al naar ze aangetrofien worden in de verschillende dialectgebieden van Het Bildt, de Stellingwerven, de Zuidwesthoek, Hindeloopen, de Eilanden.

Dan zijn er de namen van de districten en de gemeenten (vroeger: grietenijen). Ze gaan uit op -deel, -land, -werf, -werstal, -ferd, -ga, die er de betekenis hebben van bestuursgebied: Menaldumadeel, Baarderadeel, Haskerland, Oost- en Weststellingwerf, Doniawerstal, Hemelumer Oldeferd, Ooster- en Westergo. Een geheel afzonderlijke plaats neemt Achtkarspelen in, evenzo Het Bildt (= aangeslibd land). Voor land, landstuk, landdeel, landcomplex komen allereerst -land en -veld in aanmerking, verder ook -ga, soms -krite, een enkele maal -lap: De Leppa.

Voor ‘hoger gelegen land’ hebben wij de benamingen: heech, hocht, berch, bult, bolt, belt, polle, harst, horst, klinge, kol, knol, bol, buil, klif, dun, haer, hear, gaest, geast, geest, terp, werd, wier. Goede kaarten geven tal van voorbeelden. Vroeger kwam ook hei (hoogte) voor: Kalahei. Terp betekende eerst bouwland; daarna opgeworpen woon- en vluchthoogte, dan ook hoogte in het algemeen: de Koudumer terp; eindelijk ook dorp: Wynjeterp, Ureterp, Olterterp. Over de synoniemen werd en wier zie hierna onder Plaatsnamen.

Lager gelegen land wordt of werd aangeduid met de namen leech, leechte, dal, del, oele, swaech, sweach, mersk, kletten. Hierbij speelt ook de betekenis ‘drassig land’ een rol. Ook aech (oog) kan hier genoemd worden: Schiermonnikoog, De Ogen (Nederlands), De Agen, Egen (Fr.); het is niet het zintuig oog, maar een woord voor ‘waterig, in water liggend land’, bij ouder ahwa (= water). Ook mar kan behalve meer ‘laag, moerassig land’ betekenen: De Marren.

Naar ligging en vorm worden benoemd: Haule (uit ouder havele = hoofd), De Folgeren, De Kegen; de woorden home, herne, hoek, winkel, ich (Surch uit Surich), ein (= eind) (Woudseind), ouwer, oere, skoar kunnen hier genoemd worden; hoal(e) (= doorgang, gat) komt enige malen voor in Kahoal (koud, tochtig gat). Nes (= vooruitstekend landdeel), synoniem is oere (= punt). Verder: gear (= schuinlopend landstuk), ryp, string, stripe, bant, alle = smalle landstrook. Meermalen worden landstukken vergelijkenderwijs benoemd: De Kaei (= sleutel), Bile, Lears, Trifoet, Bargekop, Spikerboar, Tsjoele (= tafel).

Soms wordt de grondsoort aangeduid in landnamen: klei, zand, veen, klyn. Maar verder geschiedt de benoeming naar de begroeiing: De Gerzen (gras), De Grieën, Greden, De Beinten, Andel, Haske, De Rusken, Rasken, De Hanen (een soort bies), De Kliouweren, De Klavers, De Stikelen, De Rinkelbel (= ratelaar). In het bijzonder moeten hier genoemd worden de vele namen met -heide en -woud. Zeldzaam zijn -scha, -sche, -ska (Appelscha) (= bos), en -wede (= hout), dat wij vermoedelijk aantreffen in Koudum, uit Kolwidum.

Op het gebruik van de grond wijzen: miede, fenne, weide, ees, es (niet hetzelfde als Drents es), tsjoech, mersk, wiske, wer, war, tresk (= dries), sker, skar, Fellingen (= ploegland), Sjillan (= zaadland).

Op de grootte van het land: it pounsmiet, de oardeheale, it moargen, de Jerden (= roeden), it mêd (= mad).

Op de waarde van het land: De Goudbuorde, De Gouden boom, De Piklape, De Meagere Weide, It Hongerskar.

Afgeschoten land wordt benoemd als: Skoat, Skroet, blok, kamp, tuin, hou, Skettens, Him, -ham, De Himmen. Ter afsluiting: sleat, dole, stek, hikke, sket, beamwal, schene, vroeger ook: clesie (= afscheidingshek).

Het lijkt niet ongeschikt, bij de landnamen ook de namen van dijken en wegen te betrekken. Wegen en dijken vormen een belangrijk onderdeel van het Friese landschap. Vele dijken zijn meteen wegen, geen wonder dat dijk in een groot deel van Friesland ook weg wordt in de betekenis van verkeersmiddel. Andere benamingen zijn: slachte, walle, sydwende; straat, laan, reed, pad, drift. Met een bepalend woord worden ze toponiemen. Over wei in waternamen is hiervoor gesproken.

In het Oudfr. worden de samenstellingen landstrete en wetterstrete gebruikt. Daarin komt ook seburch voor zeedijk en aburch voor binnendijk voor.

Plaatsnamen Alhoewel deze benaming ook gebruikt wordt in de zin van ‘toponiemen’ in het algemeen, wordt er hier de betekenis van ‘woonplaatsnamen’ aan gehecht. Het zijn dus de namen van steden, dorpen, buurschappen of gehuchten, huizen en afzonderlijke gebouwen als molens enz.; ook van straten, waarvan de naamgeving in onze tijd van bijzonder belang is. Plaatsnamen zijn vaak uit waternamen ontstaan. Voorbeelden: Ee, Boom, Drachten, Tynje, Beets, Ijlst, Sloten, Sanfurd(en); Morra, Broek, Oostermeer en dergelijke samenstellingen. Hierbij ook de compositie met dijk, zijl, brug en synoniemen, Staveren (Fr. ook Starum, is de dativus pluralis van sta ver = paal tot afsluiting van watertoegang, dus te vergelijken met Grote en Kleine Palen te Sneek).

Ook uit landnamen ontstonden dikwijls plaatsnamen: Nijland, Bergum (dat. plur.), Haule, Nes; namen op -geest: Rinsumageest, het simplex Gaast; op -terp: Slappeterp, Greonterp (niet: Olterterp, Ureterp, Wynjeterp, waarin terp = dorp); veel namen op -woud: Akkerwoude, Veenwouden, Oosterwolde, Eernewoude; op -veen: Heerenveen, Surhuisterveen; op -ga: Wolvega, Peperga, Jubbega; op -heem, -werd, -wier, die hierna nog ter sprake komen, enz. In vroeger tijd werden geslachtsnamen op -inga en -ingi als plaatsnamen gebruikt: Dockinga, Mantinga (overgeleverd: Mantinge), Makkinga, Goïnga, Loïnga. De gesproken vormen: Makkingea, Goaiïngea, Loaiïngea wijzen erop, dat er verwarring met -ga (Fr. gea) heeft plaatsgehad. Naast namen op -inga komen veel vormen op -inga-heem voor: Mantgum (uit Mantinga-heem), Berlikum (uit Berlinga-heem), en vele andere.

De oude uitgang -ingi is over -inge, -inze, -enze in -ns overgegaan. Er is een groot aantal van zulke namen: Peins, Sweins, Huns, Lions, Lioessens, Wyns, Wons (zie ook hierna). Ook Wommels, op -s, hoort hierbij, ouder Wommelenze.

De appellatieven die een of ander bouwsel betekenen, worden ook dikwijls in plaatsnamen gebruikt. Allereerst hus en zijn synoniemen bur, bere. Als simplex in Boer, Huizum, Burum, Bierum (alle drie dat. plur.) en vooral in composita als Surhuizum, Jornahüs, Osingahuizen, Tj altruizen, Sybrandaburen, Sexbierum. In Koten, Opperkoten vinden wij kote (= keuterijtje). In dit verband kunnen ook de namen op -kerk en -klooster vermeld worden. Dit brengt ons tot de kerkelijke namen, op -kerk, bijv.

Oenkerk, Oudkerk, Roodkerk, Tietjerk, Giekerk, Nijkerk; op -klooster, bijv. Gerkesklooster, Veenklooster; op -parochie, bijv. Sint-Annaparochie. Hierbij kunnen ook genoemd worden: Achtkarspelen, Terkaple, en op -ga: Augustinusga, Sint-Nicolaasga. Evenzo vermelden wij hier de migratienamen als Sion, Thabor, Bethlehem e.a. Sommige plaatsnamen komen maar een enkele maal voor en zijn dan wel eens moeilijk te verklaren: Blija, Wie, Hijum, Appelscha, Berkoop, Staveren e.a.

Van koop komen buiten Friesland heel wat voorbeelden voor: -koop (Fr.: keap) behoort bij het verbum kopen, keapje; het betekent ‘de uitgifte onder bepaalde voorwaarden van land door een landsheer aan gadingmakers’ en daarna ook ‘het uitgegeven land zelf’. Maar wat is Ber-, vroeger Bro-?

Andere plaatsnamen komen, wat het tweede samenstellende deel betreft, in hele reeksen voor, bijv. die op -woud, -ga, -rijp, -kerk, -gaast, -huis e.a. Soms ook als enkelvoud: Nes, Gaast, Wier; vermoedelijk is Hijum blijkens oudere vormen Hyem, Heem, niets anders dan het simplex heem, Nieuwfr. hiem (= woonplaats, erf).

Onder de appellatieven, waarmee vele plaatsnamen zijn samengesteld, moeten vooral -heem, -werd en -wier genoemd worden. Ook die op het suffix -ingi horen hierbij. Wij vinden -heem, verworden tot -um, in een groot aantal namen in de terpgebieden, de rijpe kwelder, de kleistreken van Friesland. Oude datieven meervoud als Huizum, Burum moeten ervan gescheiden blijven. Omtrent de spreiding en de dichtheid van de ‘echte’ um-namen (-um uit -heem) is wel een en ander te zeggen. Het vaak voorkomen in genoemde streken, de typische ligging en spreiding langs de oude watertoegangen, vooral langs de vroegere Middelzee en in het centrum van Westergo, de oude betekenis van het woord, ook het eerste samenstellende deel, meest een persoonsnaam en vooral de namen op -inge, wijzen erop dat ze zeer oud zijn.

Ze wekken het vermoeden, dat ze dateren uit de tijd van de landname en de vestiging der Friezen. De werd-namen moeten ook zeer oud zijn; werd betekent: door water omspoeld land. Wij hebben dus te denken aan enigszins hoger dan de omgeving gelegen plaatsen. Te oordelen naar de eerste samenstellende delen zijn ze jonger dan de um-namen. Maar de oudste archaeologica uit de terpen, waarvan de namen uitgaan op -werd en heem dateren wel ongeveer uit dezelfde tijd. Er schijnt wel enig systeem te zijn in beider ligging en spreiding. Ook de -ns-namen moeten in dit verband genoemd worden. Het laatste woord is stelhg nog niet gesproken.

De wier-namen spelen in dit vraagstuk een minder belangrijke rol. De betekenis van wier kan ‘verhoogde huisstede, woonplaats’ zijn, maar is ook dikwijls ‘steil opgeworpen vlucht- of verdedigingshoogte bij een stins of state’. In plaatsnamen komt wier vooral voor in de randgebieden van bet oude kwelderland: Engwierum, Oosterwierum, Poppingawier, Offingawier, Allingawier. Toch wordt het appellatief wier ook wel elders aangetroffen, dikwijls als ‘hoge wier’. Bepalende woorden Voor een goed begrip van de toponiemen (water-, land- en plaatsnamen) lijkt het gewenst, ook aandacht te besteden aan de bepalende woorden daarbij, of aan de samenstellende eerste delen daarvan. In het voorafgaande zijn behalve de enkelwoorden vooral de tweede delen der samenstellingen behandeld: de grondwoorden.

Het bepalende woord kan een substantief zijn: een soortnaam, bijv. Bornwerd, Elslo, Garijp, Horsland, of een persoonsnaam, bijv. Tjummarum (Thiadmer), Herbaijum (Herbadinga, van Herbad). Het kan het lidwoord van bepaaldheid zijn, bijv. De Rijp (naast Dronrijp, Jutrijp), De Geest (naast Rinsumageest). Het is heel vaak een adjectief, bijv.

De Magere Weide, De Wildlanden; soms in tegenstelling, bijv. Oosterlittens, Westerlittens, zo ook Noord-Zuid, Hoog-Laag, Groot-Klein, Oud-Nieuw, Nauw (ook Near-) -Wijd enz. Het geeft een kleur te kennen: Witveen, Zwartveen, Roodkerk. Het bijvoeglijk naamwoord is van plaatsnamen afgeleid door de suffixen -a, -ma, -er(a), -mer, -ker, -inger(a), -ster(a). Het bepalende woord kan een telwoord zijn, bijv. Zevenhuizen, Trynwouden, of een bijwoord, bijv.

Voorrijp, Ferwoude. Bij de um-namen (de echte, waarin -um uit heem) is het bepalende woord meestal een persoonsnaam, nl. een geslachtsnaam, bijv. Herbaijum, een tweestammige voornaam, bijv. Tjummarum (uit Thiadmerheem), of een afgekorte, bijv. Tolsum, of verkleinde, bijv. Achlum.

Is het een soortnaam, dan staan ze onder verdenking een ‘onechte’ um-naam, nl. een oude dativus pluralis, te zijn, bijv. Wirdum, Weidum, Marsum, maar van Marrum vinden wij de (verduitste) vorm Mereheim, als dit tenminste dezelfde plaats is. Er werd reeds gezegd, dat de echte um-namen zeer oud moeten zijn.

In de werd-namen vinden wij als eerste samenstellend deel maar zelden een geslachtsnaam op -inga, zo misschien Bilgaard, uit Billinga-werd, of op -ingi, mogelijk in Kimswerd uit Kammingiwerd. Vaker een voornaam, bijv. Baard, uit Bawa-werd. Nog vaker een soortnaam, bijv. Tjerkwerd, Hennaard uit Hernawerd; een waternaam, bijv. Rewerd uit Reed-werd, Laakwerd; een adjectief, bijv.

Swaard, uit Sua-werd, Rauwerd, uit Raed (= rood)-werd. Dit dus in tegenstelling met de um-namen.

De wier-namen, die jonger moeten zijn, hebben vaak een voornaam of geslachtsnaam als bepalend deel: Jouswier, Engwierum (uit Edingawierum).

P. SIPMA

Zie: F. BUITENRUST HETTEMA, Friese plaatsnamen, in: N.G.N. iv (Amsterdam 1882); JOH. WINKLER, Friesche naamlijst (1898); P. SIPMA, Oudfriesche oorkonden 1-111, met register (Den Haag 1927-41); A. A. BEEKMAN, De wateren van Nederland (Den Haag 1941); W.

DE VRIES, Groninger plaatsnamen (Groningen-Batavia 1946); L. PH. C. VAN DEN BERGH, Handboek der Middelned. geographie (Den Haag 3i949); Fryske Plaknammen (Ljouwert 1949-); M. SCHÖNFELD, Veldnamen in Nederland (Amsterdam ^950); H. HETTEMA, De Nederlandse wateren en plaatsen in den Romeinschen tijd (Den Haag 2i95i); M.

SCHÖNFELD, Nederlandse waternamen (Amsterdam 1955); vele in bovengenoemde werken vermelde bronnen en studies. Overzicht van -ens-, -um-, -werd-, -wier- en -woud-namen Hieronder volgen vijf lijsten van aardrijkskundige namen, verdeeld naar de uitgang -ens of -ingi, -um, -werd, -wier en -woud, elke naam alfabetisch gerangschikt. De nummers (of ook letters, nl. bij de woudnamen) slaan op de nummers van de desbetreffende kaart. Waternamen zijn niet op de kaarten opgenomen. Bo. = boerderij, bu. = buurschap.

77 ENS- of iNGi-NAMEN, waaronder 25 dorps- en stadsnamen. Uit de kaart blijkt dat de verspreiding van deze namen niet tot het terpengebied beperkt is (vgl. Gaasterland). Het is niet steeds zeker of wij wel met echte ens- of ingi-namen te maken hebben.
51 Aaksens (Fr.: Aeksens), bu. Z.O. van Tjerkwerd.
5 Arkens (Fr.: id.), bu. N.O. van Franeker.

Arns, vroeger onder Molkwerum (Hemelumer Oldererd), blijkend uit Arnsersloot tussen de Gronsen en it Flait.

Ballens, vaart tussen Menaldum en Ritsumazijl (Menaldumadeel).

33 Batens, ook Battens (Fr.: id.), bo. W. van Jorwerd.
31 Bernsterburen (Fr.: Bernsterbuorren), bu. W. van Rauwerd aan Snekerweg. Vroeger: Berns.
32 Bessens (Fr.: id.), bu. N.O. van Wieuwerd.
29 Birstum (Fr.: Burstum), bu. N.O. van Akkrum. In 15de eeuw: Birstens.
57 Bittens (Fr.: id.), bu. N. van Schettens.
2 Blijnse (Fr.: Blynse), bu. onder Winaldum, N.O. van Harlingen. Fiier: Bloedige Blynse Tille en Blynsebrug.
49 Bons (Fr.: Büns), bu. Z. van Ysbrechtum. In de 16de eeuw Bonens.
64 Edens (Fr.: lens), dorp in Hennaarderadeel.
38 Faldens, ook Foudens (Fr.: Faldens), bu. O. van Baard.
70 Feins, ook Fyns (Fr.: id.), bu. Z.W. van Wommels.
58 Filens (Fr.: id.), bu. N. van Schettens.
34 Fons (Fr.: Füns), bu. N. van Jorwerd. In de 16de eeuw Fondens.
28 Friens (Fr.: id.), dorp in Idaarderadeel.
72 Geins (Fr.: id.), bu. Z. van Wommels.
60 Gems (Fr.: id.), bu. Z.W. van Witmarsum.
68 Gietens (Fr.: id.), bu. Z. van Kubaard.
8 Glins, ook Blauwhuis, voormalige state Z.O. van Dronrijp.
23 Glins, huis N. van Hempens.
55a Grons (Fr.: Grüns), bu. Z.W. van Burgwerd. Ook vaart O. van Nijhuizum Z. van de Vlakke Brekken; id. onder Workum (Workumer Grons); id. andere naam voor Kollens (Kons), O. van Hindeloopen.

i Harlingen (Fr.: Harns), stad in Westergo.

63 Harlingen (Fr.: Harns), bu. N.O. van Kubaard.
24 Hempens (Fr.: Himpens), dorp Z.O. van Lwd.
35 Hesens (Fr.: id.), bu. Z.W. van Hilaard.
47 Hoekens (Fr.: id.), bu. O. van Hidaard, Z. van Oosterend.
3 7 Huins (Fr.: Hiins), dorp in Baarderadeel.
43 Itens (Fr.: id.), dorp in Hennaarderadeel.
54 Keppens (Fr.: id.), bu. N.W. van Bolsward.
14 Kleflens (Fr.: id.), bu. W. van Raard.
13a Klinse, De (Fr.: id.), huis N.O. van Oudkerk.
52 Knossens (Fr.: id.), bu. Z.O. van Bolsward. Kollens, ook Kolings, Kons, Oude Grons, vaart
O. van Hindeloopen.
21 Kriensen, De (Fr.: id.), veld in de Kolken N.O. van Ee, met Kriensensweg.
30 Krinserarm (Fr.: Krinserearm) of de Dille, N.W. van Rauwerd.
69 Lioessens (Fr.: Ljussens), dorp in Oostdongeradeel.
36 Lions (Fr.: Ljuens), dorp in Baarderadeel.
40 Littens, eigenlijk Oosterlittens (Fr.: Littens, Easterlittens), dorp in Baarderadeel. z Westerlittens (69).
62 Lopens (Fr.: id.), bu. W. van Kubaard.
75 Mirns (Fr.: Murns), dorp in Gaasterland.
55 Ooms (Fr.: Oarns), bu. N.W. van Hichtum. Oosterlittens, z Littens.
20 Peasens (Fr.: id.), dorp in Oostdongeradeel. Ook vaart op grens van Oost- en Westdongeradeel.
7 Peins (Fr.: id.), dorp in Franekeradeel.
22 Risens (Fr.: id.), terp met huis N. van Woudmansdiep, Z.O. van Lwa.
46 Rispens (Fr.: id.), bu. Z.W. van Oosterend, N.O. van Hidaard.
3 Ropens (Fr.: id.), bu. Z.O. van Harlingen.
56 Schettens (Fr.: Skettens), dorp in Wonseradeel.
42 Schrins (Fr.: Skrins, Skrinserbuorren), bu. Z. van Oosterlittens.
50 Senserhuizen, Sensmeer (Fr.: Sinserhuzen, Sinsmar), bu. Z.Ó. van Tjerkwerd.
66 Sions, ook Sijns (Fr.: Syns), bu. O. van Wommels.
71 Sippens (Fr.: id.), bu. Z. van Wommels.
4 Sopsum (Fr.: id.), bo. N. van Achlum, vroeger ook Sopsens.
15 Spriens (Fr.: id.), bu. N.W. van Raard.
44 Stettens, ook Stittens (Fr.: id.), bu. N.O. van Oosterend.
10 Stiens (Fr.: id.), dorp in Leeuwarderadeel.
6 Sweins (Fr.: id.), dorp in Franekeradeel.
65 Sweins (Fr.: id., ook Swyns), bu. N.O. van Wommels.
11 Swijnserhuis (Fr.: Swynserhüs), huis O. van Britsum.
53 Sijns (Fr.: Syns), bu. Z.W. van Hartwerd.
25 Teerns (Fr.: Teams), voormalig dorp Z. van Huizum.
73 Tellens (Fr.: id.), bu. Z. van Wommels.
48 Tirns (Fr.: Turns), dorp in Wymbritseradeel.
17 Tjessens (Fr.: Tsjessens), voormalige saté Z. van Holwerd.
27 Tsjinserburen (Fr.: Tsjynserbuorren, Synserbuorren), bu. Z.W. van Roordahuizum.
61 Waaksens (Fr.: Waeksens), dorp in Hennaarderadeel.
16 Waaksens (Fr.: Waeksens), dorp in Westdongeradeel.
9 Wanserburen (Fr.: Waenserbuorren), bu. O. van Menaldum.
74 Warns (Fr.: Warns, Wains), dorp in Hemelumer Oldeferd.
26 Warstiens (Fr.: id.), dorp in Idaarderadeel.
39 Weakens (Fr.: id.), bu. Z. van Winsum.
69 Westerlittens (Fr.: id.), bu. W. van Wommels.
18 Wetsens (Fr.: id.), dorp in Oostdongeradeel.
41 Wivens, ook Wieuwens en Sprong, bu. Z. van Oosterlittens.
67 Wommels (Fr.: id.), dorp in Hennaarderadeel.
59 Wons (Fr.: Wüns), dorp in Wonseradeel.
13 Wrans (Fr.: Wrans), bo. op oude terp O. van Bartlehiem.

Wrins, De, vroeger water O. van Woudsend.

12 Wyns (Fr.: id.), dorp in Tietjerksteradeel.
45 Wyns (Fr.: id.), bu. tussen Hidaard en Oosterend.
172 UM-NAMEN, waaronder 98 dorps- en stadsnamen. Een scheiding tussen oorspr. um-namen en latere, onechte, is niet beproefd. De 11 namen op de eilanden zijn wel vermeld in de lijst, echter niet op de kaart aangegeven.
144 Aalsum (Fr.: Ealsum), dorp in Oostdongeradeel.
78 Aalsum, bo. bij Akkrum.
14 Achlum (Fr.: id.), dorp in Franekeradeel.
79 Akkrum (Fr.: id.), dorp in Utingeradeel.
1 Almenum (Fr.: id.), voormalig dorp in Barradeel, nu deel van Harlingen.
153 Anjum (Fr.: Eanjum), dorp in Oostdongeradeel.
105 Anjum, vroeger klooster, nu bu. Z.W. van Berlikum.
46 Arkum (Fr.: id.), bu. tussen Tj erkwerd en Dedgum.
34 Arum (Fr.: id.), dorp in Wonseradeel.

Ballum, dorp op Ameland.

23 Barrum (Fr.: id.), bu. Z.W. van Tsjum.
31 Barsum (Fr.: id.), bu. N.O. van Ruigelollum.
91 Baijum (Fr.: Wraldske Baeijum), dorp in Hennaarderadeel.
119 Beetgum (Fr.: Bitgum), dorp in Menaldumadeel.
6 Beetrum, ook Betrim, bo. O. van Lutkelollum, N. van Tsjum.
94 Bekkum (Fr.: id.), bu. N.W. van Hilaard.
167 Bergum (Fr.: Burgum), dorp in Tietjerksteradeel. 117 Bemkum (Fr.: Berltsum), dorp in Menaldumadeel. 17 Beijum (Fr.: id.), bu. N.W. van Ruigelollum onder Arum.
150 Bierum (Fr.: Bierrum), bu. O. van Hantum.
81 Birstum (Fr.: Burstum), bu. N.O. van Akkrum bij Birstumermeer. Vroeger ook Birstens.
98 Blessum (Fr.: id.), dorp in Menaldumadeel.

Boesum, bu. N. van Lies (Terschelling).

80 Bokkum (Fr.: id.), bu. N.O. van Akkrum, Z. van Bokkumer meer.

Bokkum, bu. O. van Landerum (Terschelling).

97 Boksum, ook Boxutn (Fr.: id.), dorp in Menaldumadeel.
168 Boornbergum (Fr.: Boarnburgum), dorp in Smallingerland.
62 Bootgum of Bootsum (Fr.: Boatsum), bu. N. van Hartwerd.
74 Bozum (Fr.: Boazum), dorjp in Baarderadeel.
146 Brantgum (Fr.: id.), dorp in Westdongeradeel.
131 Britsum (Fr.: id.), dorp in Leeuwarderadeel.
161 Burum (Fr.: Bürum), dorp in Kollumerland.
47 Dedgum (Fr.: Dedzjum), dorp in Wonseradeel.
75 Deersum (Fr.: Dearsum), dorp in Rauwerderhem.
16 Deersum, twee bo. O. van Achlum.
99 Deinum (Fr.: idd, dorp in Menaldumadeel.
143 Dokkum (Fr.: id.), stad in Oostergo.
107 Dongjum (Fr.: Doanjum), dorp in Franekeradeel.
9 Doijum (Fr.: Doaijum), bu. Z. van Franeker.
159 Driesum (Fr.: id.), dorp in Dantumadeel.
121 Eagum (Fr.: id.), dorp in Idaarderadeel.
165 Eestrum (Fr.: Jistrum), dorp in Tietjerksteradeel.
103 Engelum (Fr.: Ingelum), dorp in Menaldumadeel.
156 Engwierum (Fr.: Ingwierrum), dorp in Oostdongeradeel.
155 Ezumburen (Fr.: Iesumabuorren), bu. Z.O. van Anjum bij Lauwerszee. Met Ezumaziil.
24 Fatum (Fr.: Fadum, Faltum), bu. Z.O. van Tsjum.
27 Felsum, ook Phelsum (Fr.: id.), bu. Z.W. van Spannum.
132 Finkum (Fr.: Feinsum), dorp in Leeuwarderadeel.
114 Firdgum (Fr.: Fur(d)gum), dorp in Barradeel.
76 Flansum (Fr.: Flansum), bu. Z.Z.O. van Rauwerd, vroeger Flaarsum.
132 Folsum (Fr.: Foalsum),veldstreekonderO.Nijkerk. Formerum, bu. onder Midsland en Hoorn op Terschelling.
145 Foudgum (Fr.: id.), dorp in Westdongeradeel.
102 Franjum, ook Franjumerburen (Fr.: Franjebuorren), bu. N.W. van Marsum, vroeger klooster. _
33 Freollum (Fr.: Frjollum), bu. Z.W. van Ruigelollum.
139 Genum (Fr.: Ginnum), dorp in Ferwerderadeel.
68 Goïnga (Fr.: Goaijingea), dorp in Wymbritseradeel. Vroeger Goyngum.
15 Golumaburen (Fr.: Golumabuorren), voorm. bu. onder Achlum. In 14de eeuw Gorlum.
82 Gottum, ook Gotum (Fr.: Goattum), bu. Z. van Grouw.
125 Goutum (Fr.: id.), dorp Z. van Lwd.
39 Goijum (Fr.: Goaijum), bu. Z.O. van Surich.
70 Grotewierum (Fr.: Greatewierrum), bu. Z. van Lutkewierum.
134 Hallum (Fr.: id.), dorp in Ferwerderadeel.
149 Hantum (Fr.: id.), dorp in Westdongeradeel.
93 Hatsum (Fr.: id.), bu. Z. van Dronrijp.
40 Haijum (Fr.: Haeijum), bu. N.W. van Wonseradeel.
56 Hemelum (Fr.: Himmelum), dorp in Flemelumer

Oldeferd.

64 Hemelum, voorm. bu. Z.W. van Tirns.
3 Herbaijum (Fr.: Hjerbeam, Hjelbeam), dorp in Franekeradeel.
21 Herum, ook Hedrum, nu Heeremastate, vroeger bu.
N.W. van Tsjum.
61 Hichtum (Fr.: id.), dorp in Wonseradeel.
116 Hichtum, terpje W. van Minnertsga.
41 Hiddum (Fr.: id.), bu. N.O. van Kornwerd.
49 Hieslum (Fr.: id.), dorp in Wonseradeel.
10 Hitsum (Fr.: id.), dorp in Franekeradeel.
137 Hogebeintum (Ft.: Hegebeintum, Beintum), dorp in Ferwerderadeel.

Hollum, dorp op Ameland.

126 Huizum (Fr.: Huzum), dorp Z. van Lwd.
133 Hijum (Fr.: id.), dorp in Leeuwarderadeel.
44a Idsegahuizum (Fr.: Skuzum), dorp in Wonseradeel.
120 Inum (Fr.: id.), land Z.O. van Beetgum.
77 Irnsum (Fr.: Ji(r)nsum), dorp in Rauwerderhem.
142 Janum (Fr.: Jannum), dorp in Dantumadeel.
96 Jellum (Fr.: id.), dorp in Baarderadeel.
129 Jelsum (Fr.: id.), dorp in Leeuwarderadeel.
141 Jislum (Fr.: id.), dorp in Ferwerderadeel.
29 Jorum (Fr.: id.), huis N. van Kubaard.
135 Jousum (Fr.: id.), bu. N.O. van Hallum.
164 Kalebeintum (Fr.: Kealebeintum), vroegere bu. N. van Koten.

Kinnum, bu. zuidkust van Terschelling.

160 Kollum (Fr.: id.), dorp in Kollumerland.
130 Kornjum (Fr.: Koarnjum), dorp in Leeuwarderadeel.
38 Koudehuizum (Fr.: Kathuzum), bu. Z.W. van Witmarsum.
5 2 Koudum (Fr.: id.), dorp in Hemelumer Oldeferd. 20 Koum (Fr.: id.), bu. Z. van Tsjum.
55 Laaksum, ook Laaxum (Fr.: Laeksum), dorp in Hemelumer Oldeferd.

Landerum (Fr.: Ljanderum), bu. op Terschelling.

4 Lankum (Fr.: id.), bu. W. van Franeker.
128 Lekkum (Fr.: id.), dorp N.O. van Lwd.
112 Lidlum (Fr.: id.), bu. Z.O. van Oosterbierum, vroeger klooster.
67 Loïnga (Fr.: Loaijingea), dorp in Wymbritseradeel.

Vroeger Hlyongum, Lyongum.

32 Lollum, ook Ruigelollum (Fr.: id.), dorp in Wonseradeel.
13 Ludum (Fr.: id.), bu. N.W. van Achlum.
7 Lutkelollum (Fr.: Lytselollum), bu. N. van Tsjum. 36 Lutke Pingjum (Fr.: Lytse Peinjum), bu. Z. van

Pingjum.

71 Lutkewierum (Fr.: Lytsewierrum), dorp in Hennaarderadeel.
169 Makkinga (Fr.: Makkingea), dorp in Ooststellingwerf. In de 16de eeuw soms Mackum.
43 Makkum (Fr.: id.), dorp in Wonseradeel.
73 Makkum, bu. W. van Bozum.
85 Mantgum (Fr.: id.), dorp in Baarderadeel.
136 Marrum (Fr.: Marum), dorp in Ferwerderadeel. 101 Marsum (Fr.: id.), dorp in Menaldumadeel.
104 Menaldum (Fr.: Menaem), dorp in Menaldumadeel.
2 Midlum (Fr.: Mullum), dorp in Franekeradeel.
127 Miedum (Fr.: id.), dorp N.O. van Lwd.
8 Miedum, bu. Z. van Franeker, N.W. van Tsjum.
53 Molkwerum (Fr.: Molkwar), dorp in Hemelumer

Oldeferd.

72 Mollum (Fr.: id.), bo. O. van Lutkewierum.
90 Monnikebaijum (Fr.: Müntsebaeijum), bu. N.W. van Winsum.
166 Noordbergum (Fr.: Noardburgum), dorp in Tietjerksteradeel, tot voor kort Bergumerheide.
58 Nijemirdum (Fr.: Nijemardum), dorp in Gaasterland.
50 Nijhuizum (Fr.: Nijhuzum), dorp in Wymbritseradeel.
5 Oerdum (Fr.: id.), terp N.W. van Franeker.
115 Oersum (Fr.: id.), vroegere buurt Z.W. van Minnertsga.
138 Oosterbeintum (Fr.: Easterbeintum), bu. O. van Hogebeintum, tot Ferwerd behorend, in Oosterbierum (Fr.: Easterbierrum), dorp in Barradcel.
84 Oosterwierum (Fr.: Easterwierrum), dorp in Baarderadeel.
158 Oostrum (Fr.: Eastrum), dorp in Oostdongeradeel. 5 7 Oudemirdum (Fr.: Aldemardum), dorp in Gaasterland.
45 Piaam (Fr.: Piaem), dorp in Wonseradeel. In de 16de eeuw Pyannum.
109 Pietersbierum(Fr.: Pitersbierrum),dorpinBarradeel. 35 Pingjum (Fr.: Peinjum), dorp in Wonseradeel.
148 Prestrum (Fr.: id.), land W. van Hantum.
140 Reitsum (Fr.: id.), dorp in Ferwerderadeel.
100 Ritsumaburen (Fr.: Ritsemabuorren), bu. N.O. van Deinum aan Harlingertrekvaart. Hier ook Ritsumazijl en Ritsumerpolder.
83 Roordahuizum (Fr.: Roardhuzum), dorp in Idaarderadeel.
170 Rottum (Fr.: id., ook Rotten), dorp in Haskerland. 106 Schalsum (Fr.: Skalsum), dorp in Franekeradeel.
69 Scharnegoutum (Fr.: Skearnegoutum), dorp in Wymbritseradeel. In oude bronnen ook Scharnum en Goutum.
162 Schamehuizen, ook Scharnhuizen (Ff.: Skarnehuzen), bu. N.O. van Gerkesklooster.
87 Schelum, ook Schildum (Fr.: Skyldum), bu. Z.W. van Winsum.

Schitrum, bu. Z.W. van Hee (Terschelling). Schorum, bu. tussen Nes en Ballum (Ameland), 110 Sexbierum (Fr.: Seisbierrum), dorp in Barradeel. 18 Sidum, ook Sitlum, Sydlum, bu. Z.W. van Tsjum. 11 Sopsum (Fr.: id.), bu. N.O. van Achlum. In de 16de eeuw soms Sopsens.

42 Sotterum, Sottrum (Fr.: id.), bu. Z. van Kornwerd. 60a Sotterum, bu. Z. van Schettens.
147 Sotterum, stuk land Z.W. van Holwerd.
26 Spannum (Fr.: id.), dorp in Hennaarderadeel.
54 Staveren (Fr.: Starum), stad in Westergo.
44 Statum (Fr.: id.), bu. Z. van Makkum.
154 Stiem (Fr.: id.), bu. Z.O. van Anjum.

Stortum, bu. W. van Kinnum (Terschelling). Suderum, bu. N. van Kinnum (Terschelling).

163 Surhuizum (Fr.: Surhuzum), dorp in Achtkarspelen.
88 Swachtum (Fr.: id.), terp N.O. van Spannum.
123 Swichum (Fr.: id.), dorp Z. van Lwd.
92 Swichum, afgegraven terp N.O. van Baijum.
25 Tallum (Fr.: id.), verdwenen bo. tussen Tsjum en Spamium.
124 Techum (Fr.: Tichum), vroegere bu., nu bo. Z.W. van Goutum.
28 Teetlum (Fr.: id.), bu. Z.O. van Tsjum.
157 Tibma, ook Tibben, bu. N.O. van Ee.
65 Tjalhuizum (Fr.: Tsjalhuzum), dorp in Wymbritseradeel.
86 Tjeintgum (Fr.: Tsjeintgum), bu. N.W. van Mantgum onder Jorwerd.
113 Tjummarum (Fr.: Tsjemearum), dorp in Barradeel.
19 Tolsum (Fr.: id.), bu. Z.W. van Tsjum.
30 Tritsum (Fr.: id.), bu. Z.Z.O. van Tsjum.
22 Tsjum (Fr.: Tsjom), dorp in Franekeradeel.
118 Tutingum, verdwenen bu. bij Berlikum.
95 Weidum (Fr.: id.), dorp in Baarderadeel.
151 Wierum (Fr.: id.), dorp in Westdongeradeel.
108 Winaldum (Fr.: Winaem), dorp in Barradeel.
89 Winsum (Fr.: id.), dorp in Baarderadeel.
122 Wirdum (Fr.: Wurdum), dorp Z. van Lwd.
37 Witmarsum (Fr.: Wytmarsum), dorp in Wonseradeel.
59 Wolsum (Fr.: id.), dorp in Wymbritseradeel.
51 Workum (Fr.: Warkum), stad in Westergo.
66 Ysbrechtum (Fr.: id.), dorp in Wymbritseradeel.
48 Ysgum (Fr.: id.), bu. Z.W. van Dedgum.
12 Yslumburen (Fr.: Ieslumbuorren), bn. N.W. van Achlum.
60 Ytsum (Fr.: Jitsum), bu. N.W. van Wolsum.
63 Zijltjestatum (Fr.: Syltsjestatum), bu. Z.W. van Tirns.
96 WERD-NAMEN, waaronder 30 dorps- en stadsnamen. Vele werd-namen, die in oude bronnen voorkomen, zijn thans verdwenen of moeilijk te lokaliseren. Ze leven vaak voort in geslachtsnamen.
18 Baard (Fr.: Bae(r)d), dorp in Baarderadeel.
30 Baarderburen (Fr.: Baerderbuorren), bu. O. van Arum, vroeger ook Baard.
61 Baarderburen, bu. Z. van Wytgaard, vroeger ook Baard.
44 Barkwerd, ook Berkwerd, bu. N.O. van Kubaard.
87 Betterwerd (Fr.: Betterwurd), dorp in Westdongeradeel.
69 Bilgaard (Fr.: Bilgae(r)d), bu. N. van Lwd.
74 Birdaard (Fr.: Burdae(r)d), dorp in Dantumadeel. 51 Bolsward (Fr.: Bols(w)ert), stad in Westergo.
11 Bongierd, bu. N.O. van Bozum. Vroeger Bongaard, Bongerd.
86 Bornwerd (Fr.: Boarnwert), dorp in Westdongeradeel.
42 Braard (Fr.: Brae(r)d), bu. Z.W. van Wommels.
47 Britsaard (Fr.: Britsae(r)d), bu. Z.O. van Wommels. 16 Britswerd (Fr.: Britswert), dorp in Baarderadeel. 40 Burgwerd (Fr.: Burgwert), dorp in Wonseradeel. 50 Eekwerd (Fr.: Eekwert), bu. O. van Bolsward.
46 Eeskwerd (Fr.: Ieskwert), bu. N. van Oosterend.
13 Engwird, bu. en voorm. klooster N. van Poppingawier.
81 Faardeburen (Fr.: Faerde-, Farebuorren), bu. Z.O. van Blija.
3 Fellingwurd, bo. N.O. van Menaldum.
80 Ferwerd (Fr.: Ferwert), dorp in Ferwerderadeel.
68 Fiswerd, bu. en voorm. klooster N. van Lwd.
78 Foswerd, bu. en voorm. klooster Z.O. Ferwerd.
72 Gemaard (Fr.: Gernaerd), oud klooster Z.O. van

Hallum, ook Genezareth. i Getswerd, terp Z.O. van Sexbierum.

49 Hartwerd (Fr.: Hartwert), dorp in Wonseradeel.
38 Hemert (Fr.: de Himert), bu. N. van Flichtum, aan weg naar Witmarsum.
45 Hennaard (Fr.: Hennae(r)d), dorp in Hennaarderadeel.
48 Hidaard (Fr.: Hidae(r)d), dorp in Hennaarderadeel.
75 Hikkaard, twee boerderijen N.O. van Wanswerd.
6 Hilaard (Fr.: Hilae(r)d), dorp in Baarderadeel.
37 Hisaard, bu. Z.O. van Arum.
82 Plolwerd (Fr.: Holwert), dorp in Westdongeradeel. 59 Idaard (Fr.: Idae(r)d), dorp in Idaarderadeel.
8 Jorwerd (Fr.: Jorwert), dorp in Baarderadeel.
55 Jouwserd (Fr.: Jousert), bu. Z.W. van Wolsum.
79 Kelswert (Fr.: nu Keallesturt = Kalverstaart), bu. Z.O. van Hogebeintum.
32 Kimswerd (Fr.: Kims(w)ert), dorp in Wonseradeel.
31 Kluurd (Fr.: Klue(r)d), bu. N. van Kimswerd.
57 Koldaard (Fr.: Koldae(r)d), bo. Z.O. van Grouw.
33 Kornwerd (Fr.: Koarnwert), dorp in Wonseradeel.
43 Kubaard (Fr.: Kubae(r)d), dorp in Hennaarderadeel.
25 Laakwerd (Fr.: Leakwert), bu. Z.W. van Tsjum. 53 Laard (Fr.: Lae(r)d), bu. N. van Wolsum.
21 Laard, bu. Z. van Kubaard.
14 Langaard, bo. onder Schamegoutum.
19 Langwerd, bu. N.W. van Oosterlittens.
67 Leeuwarden (Fr.: Ljouwert), stad in Oostergo.
84 Lichtaard (Fr.: Lichtae(r)d), dorp inFerwerderadeel. 27 Loerd, bu. N. van Lollum.
88 Lutkelaard (Fr.: Lytselea), bu. Z. van Hantum.
63 Marwerd, huis Z.W. van Wirdum.
29 Marwerd, bu. Z.O. van Arum.
36 Marwerd, bu. Z.O. van Schettens.
83 Medwerd, meestal Meddert, bu. Z. van Holwerd.
20 Memerd (Fr.: Meamert), bu. O. van Winsum.
73 Memerd, vroeger Z.O. van Hallum.
22 Molswerd, ook Molsert, twee boerderijen Z. van Schalsum.
60 Nardeburen (Fr.: Nardebuorren), bu. Z. van Warga, eigenlijk Hennaarderaburen.
85 Raard (Fr.: Rae(r)d), dorp in Westdongeradeel, vroeger Rauwerd.
89 Raard, bu. Z.O. van Plantum. Ook Raarder- of Roorderterp.
12 Rauwerd (Fr.: Rae(r)d), dorp in Rauwerderhem.
54 Remswerd, ook Remsert, bu. N.O. van Wolsum.
5 Rewerd, bu. N. van Huins; eigenlijk Reedwerd.
28 Rewerd, bu. N. van Ruigelollum.
26 Rillaard, bu. N. van Ruigelollum; vroeger Rysselaerd.
5 2 Saard (Fr.: Sae(r)d), bu. Z.O. van Bolsward.
23 Salverd (Fr.: Salwerd), bu. O. van Franeker.
9 Schillaard (Fr.: Skillaerd), dorp in Baarderadeel.
35 Schraard (Fr.: Skraerd), dorp in Wonseradeel.
34 Sillaard, vroeger bu. met een meer, Z.W. van Wons.
15 Swaanwerd (Fr.: Swanwert), bu. Z.W. van Wieuwerd,
2 Swaardeburen (Fr.: Swaerdebuorren), bu. O. van Tjummarum.
71 Swaard, Swaarderterp (Fr.: Swaerterterp), bu. O. van Stiens.
39 Sijdswerd, ook Sieswerd, bu. N.W. van Hichtum.
93 Teerd (Fr.: Tea(r)d), bu. Z. van Anjum.
90 Temaard (Fr.: Ternaerd), dorp in Westdongeradeel.
64 Tjaard (Fr.: Tsjaerd), bu. Z. van Wirdum.
56 Tj'erkwerd (Fr.: Tsjerkwert), dorp in Wonseradeel.
43a Tornwerd (Fr.: Toarnwert), bu. N.W. van Waaksens (Hennaarderadeel).
24 Truurd (Fr.: True(r)d), bo. N.O. van Tsjum.
70 Truurd, bo. O. van Stiens.
41 Twerd, Tywerd, bu. Z. van Wommels.
17 Wammerd (Fr.: Wammert), bu. Z.O. van Oosterlittens.
76 Wanswerd (Fr.: Wanswert), dorp in Ferwerderadeel.
92 Weerd (Fr.: Weard), vroeger klooster Z. vanMorra.
94 Weerdeburen (Fr.: Weardebuorren), bu. N.O. van Westergeest bij het Oud Dokkumerdiep.
4 Westerwird (Fr.: Westerwurd), terp O. van Menaldum.
7 Westerwird, terp N. van Jorwerd. Nu Westerhuis.
10 Wieuwerd (Fr.: Wiuwert), dorp in Baarderadeel.
66 Wilaard (Fr.: Wilaerd), bu. O. van Lwd. N. van

Schilkampen.

5 8 Wilaard, bu. N.W. van Friens.
95 Wirden, De (Fr.: De Wurden), bu. N. van Oudwoude.
77 Wirdsterterp (Fr.: Wurdsterterp), bo. N.W. van Wanswerd.
65 Wirdum (Fr.: Wurdum), dorp Z. van Lwd.
62 Wijtgaard (Fr.: Wytgae(r)d), dorp Z. van Lwd.
91 Ydlaard, huis N. van Temaard.
66 wiER-NAMEN, waaronder 13 dorpsnamen.
30 Abbemawier, bo. N.O. van Tirns.
56 Abbewier (Fr.: Jewier), bu. O. van Anjum.
26 Abbingawier (Fr.: Abbewier), bu. Z. van Imsum.
17 Allingawier, dorp in Wonseradeel.
28 Allingawier, bu. Z. van Grouw. i Allingawier, land Z.W. van Franeker.
62 Boerewier, De, land Z.O. van Oostermeer.
51 Bollingwier, bu. W. van Nijkerk.
34 Domwier (eigenlijk Doniawier), bu. Z. van Warga.
15 Domwier, bu. Z. van Wons.
14 Doniawier (Fr.: Dünjewier), bu. Z.W. van Nijland.
16 Engwier, vroeger ook Abbingawier. Vroeger dorp, nubu. Z.W. van Wons.
58 Engwierum (Fr.: Ingwierrum), dorp in Oostdongeradeel.
24 Grote Wieren, De (Fr.: De Greate Wierren), bu. Z. van Poppingawier.

II Grote Wierum (Fr.: Greatewierrum), bu. Z. van Lutkewierum.

36 Hempenserwier (Fr.: Himpenserwier), bo. aan de Wargaastervaart, N. van het dorp.
57 Hoge Wier (Fr.: Hege Wier), land N.O. van Ee.
6 Hoge Wier, hoogte bij Noorderburen onder Jellum.
2 Hoge Wier, land N. van Sexbierum.
3 Hoge Wier, land N. van Sexbierum.
5 Hoge Wier, land N. van Menaldum.
7 Hoge Wier, land N.W. van Weidum, vroeger Wobbingastate.
39 Hoge Wier, land Z.O. van Jelsum.
48 Hoge Wier, land Z. van Hogebeintum.
49 Hornwier, huis N. van Hantum.
33 Hottingawier, bo. O. van Idaard.
13 Hottingawier, bo. Z.W. van Nijland.
8 Hoxwier, bo. N. van Mantgum.
55 Jouswier, dorp in Oostdongeradeel.
45 Keimpewier, bu. W. van Janum.
39 Kettingwier, bu. N.W. van Westergeest.
12 Kielewier, bu. Z. van Tirns.
23 Kleine Wieren, De (Fr.: De lytse Wierren), bu. Z.O. van Terzool.
65 Kloesewier, wier bij de Kloesesloot, Z. van de Wijde Ee, N. van de Kraanlanden.
66 Komwier, land Z.W. van Smalle Ee.
47 Kopkewier, bu. N. van Marrum.
44 Lillewier, huis Z. van Janum.
53 Lutkewier, bu. N. van Wetsens.
10 Lutkewierum (Fr.: Lytsewierrum), dorp in Hennaarderadeel.
27 Meskewier, bu. N.W. van Akkrum.
54 Metslawier (Fr.: Mitslawier), dorp in Oostdongeradeel.
31 Modderwier, bu. in Laagland, N.O. van Grouw.
5 2 Ni) wier (Fr.: id.), dorp in Oostdongeradeel.
22 Omngawier (Fr.: Offenwier), dorp in Wymbritseradeel.
9 Oosterwierum (Fr.: Easterwierrum), dorp in Baarderadeel
40 Oude Wier, De (Fr.: De alde Wier), land O. van Jelsum.
46 Pantjewier, bu. Z.W. van Marrum.
25 Poppingawier (Fr.: Poppenwier), dorp in Rauwerderhem.
37 Pylkwier,bo.Z.vanWoudmansdiep,0,vanHuizum.
35 Rawier, oude naam van Warga, nu huis aan Z.W. kant van het dorp (ook Thabor).
41 Roode Wier (Fr.: Reade Wier), hoogte N.W. van Roodkerk bij Weerburen.
32 Tjesmawier, bo. aan Oude Moezel, N. van Biggemeer, N.O. van Grouw.
4 Wier, dorp in Menaldumadeel.
18 Wier, De, land in Indijk.
38 Wier, De, land Z. van Lekkum.
61 Wier, De, land in Oostermeer.
64 Wier, De, land W. van Oudega (Smallingerland).
21 Wier, Het, land O. van Oppenhuizen.
42 Wieren, De (Fr.: De Wierren), streek N.W. van Roodkerk.
63 Wieren, De, streek N.O. van Oudega (Smallingerland).
20 Wieren, De, land N. van Langweer.
43 Wieren, De, land W. van Rinsumageest.
60 Wieren, De, land N. van Oostermeer.
50 Wierum, dorp in Westdongeradeel.
29 Wiglewier, bo. Z. van Friens.
44 WOUDNAMEN (dorpen, buurschappen en streken). Niet opgenomen zijn de ca. ioo veldnamen

met -woud.

10 Akkerwoude (Fr.: Ikkerwald), dorp in Dantumadeel.
12 Dantumawoude (Fr.: DantumofDamwald), dorp in Dantumadeel.

A Dokkumer Wouden, rij dorpen Z. van Dokkum.

26 Duurswoude (Fr.: Duerswald), dorp in Opsterland.
5 Eddeswald, oude naam voor Idsega, dorp in Wymbritseradeel.
8 Eemswoude (Fr.: Ymswalde), bu. N.O. van Tjerkwerd (Wonseradeel).
22 Eernewoude (Fr.: Eamewald), dorp in Tietjerksteradeel.
19 Eslawald, oude naam voor deel van Veenwouden.
7 Ferwoude (Fr.: Ferwald), dorp in Wonseradeel.
23 Henswoude (Fr.: Hinswald), bu. W. van Oldeboorn (Utingeradeel).
31 Hoge Duurswoude, bu. O. van Makkinga (OoststelBngwerf).

D Igewouden, later: Noordwolde, één gem. met Hemelumer Oldeferd. Voorm. rechtsgebied van de Fluessen.

i Kolderwolde, dorp in Hemelumer Oldeferd.

17 Kortwoude (Fr.: ^ Koartwald), voorm. dorp, thans bu. Z. van Surhuizum (Achtkarspelen).
30 Lage Duurswoude, bu. O. van Makkinga (Ooststeïïingwerf).
24 Lauswold, huis oostkant Beetsterzwaag.

C Lege- of Nearewalden, voorm. rechtsgebied, thans verzamelnaam voor de dorpen Terhome, Terkaple en Akmarijp.

3 Lippenwoude, vroeger: Lottingerwold, bu. Z. van Hommerts (Wymbritseradeel).
28 Lukswoude (Fr.: Lükswald), dorp in Opsterland.
16 Lutkewoude (Fr.: Lytsewald, ook Ausbur). Dorp in Kollumerland.
11 Murmerwoude (Fr.: Moarm- of Moarrewdld), dorp in Dantumadeel.
34 Noordwolde, dorp in Weststellingwerf.

D Noordwolde, deel yan Hemelumer Oldeferd (vgl. Igewouden).

36 Nijeholtwolde, dorp in Weststellingwerf.
3 5 Oldeholtwolde, dorp in Weststellingwerf.
32 Oosterwolde, dorp in Ooststellingwerf.
14 Oostwoud, bu. O. van Driesum (Dantumadeel).
4 Oostwoude, bu. Z.O. vanHeeg (Wymbritseradeel). 29 Oranjewoud (Fr.: It Wald), dorp onder Heerenveen; vroeger: Schoterwoud.
15 Oudwoude (Fr.: Aldwalde), dorp in Kollumerland.
33 Ravenswoud, nieuw dorp in Ooststellingwerf. Vroeger deel van Appelscha.

E Scherwolderhem, een der vroegere hemmen in Westergo.

29 Schoterwoud, bu. N. van Oudeschoot. Nu het dorp Oranjewoud.
25 Siegerswoude (Fr.: Sigers wald), dorp in Opsterland. 21 Siegerswoude (Fr.: Sigerswald), bu. Z. van Garijp (Tietjerksteradeel).
18 Sint Johanniswald, oude naam van deel van Veenwouden.
20 Suawoude (Fr.: Suwald), dorp in Tietjerksteradeel.

B Trynwouden (Fr.: Trynwalden), voorm. rechtsfebied, thans verzamelnaam voor de dorpen Gieerk, Oenkerk, Oudkerk.

18 en 19 Veenwouden (Fr.: Feanwalden), met Veenwoudsterwal te zamen dorp in Dantumadeel.
27 Wennigawalde, dorp in Opsterland, oude naam voor Wynjeterp.
6 Woudburen, ook: Kleine Gaastmeer, deel van het dorp Gaastmeer.
2 Woudsend (Fr.: Waldsein), dorp in Wymbritseradeel.
13 Wouterswoude (Fr.: Walterswald), dorp in Dantumadeel.

Zevenwouden, voorm. rechtsgebied (z Indeling).

9 Zwartewoude, streek Z. van Hallum (Ferwerderadeel).

Ook deel van de Fluessen bij Koudum. Voorts levend in talloze veldnamen (bijv. op Ameland, bij Franeker en Rinsumageest).

J. J. KALMA; J. J. SPAHR VAN DER HOEK.