volksschrijver (Lieve Vrouwe Parochie 14.8.1821-Holwerd 15.1.1914). Bakker te Spannum, sinds 1861 boekhandelaar te Holwerd; een der belangrijkste Fr. volksschrijvers uit de tweede helft der 19de eeuw, hoofdfiguur van het Winterjounenocht (1860-85), voorzitter van het Fr.
Selskip (1896-1904), redacteur van het Fr. Woordenboek (1885-1911) en van diverse periodieken, o.a. ‘De Bije-koer’ (185095), ‘De Fr. Huesfrjeun’ (1851-69), ‘Fr. Nysbode’ (1864-65), ‘Het Fr. Volksblad’(1876-83),‘Sljuchten Rjucht’ (1890, 1897-1914). Was werkzaam op velerlei gebied.
In overeenstemming met zijn stroef, moeilijk uit de plooi komend karakter bestaat zijn werk grotendeels uit goedbedoelde, liberaalrationalistische zedenprekerij. Hij gaf, realist en uitstekend waarnemer, een treffend beeld van het hele Fr. volksleven van zijn tijd en is belangrijker als nationale en cultuur-historische figuur dan als literator. Groot was zijn kennis van de Fr. volkstaal, gering zijn geloof in haar toekomst. Eenvoud, trouw, rechtlijnigheid, ijver, af keer van uitersten zijn de kenmerkende trekken van zijn wezen, waartegenover staan: gebrekkig inzicht in wat buiten zijn gezichtskring lag (bijv. het mystieke en romantische), een zekere droogheid, voorkeur voor het grappige boven het komische, neiging zich door de volkssmaak te laten leiden (bevorderd door zijn broodschrijverschap).
Wrk.: kinderlectuur (sprookjes en fabels); volkszang, o.a. Doaitse mei de Noardsee balke; toneel: eigen stukken, o.a. In ûtfenhûser by de bakker (1860, 6 ca. 1890) en bewerkingen naar Molière; grote volksverhalen: De silveren rinkelbel (1856, ci95o); De Fr. Thil Ulespegel (1860, “1953); vertalingen: o.a. naar KL Groth, Fr. Reuter, J. J.
A. Gouverneur, M. Claudius; folklore, vooral in Uit Frl.s Volksleven (1892-96); enkele werkjes in Bildts dialect; moraliserend en satyrisch dichtwerk.
Zie: een volledige bibliografie van zijn werk in J. W. Dijkstra, W. D., Syn libben en syn wurk (1949), waarin ook een keuze uit zijn korter werk; Wumkes, Bodders, 580-613; D. Kalma, Fr. Skrift. 1, 7-12, 63-79 (keuze uit zijn werk), 11, 310, m, 7-11, 35-49; Repert., 238-239; E.
B. Folkertsma, in: De Holder in (1928), 9 e.v.; N.B.W. ix, 221-224; Piebenga (1957), passim.