Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

TONEEL

betekenis & definitie

Tot 1930. Pas in de laatste jaren voor de hervorming is er sprake van rederij kersT. in Lwd. en Bolsward.

Van 1590 af strijden kerkelijke instanties voortdurend tegen het optreden van de Franeker studenten en van rondreizende uitheemse gezelschappen. Jan Starter leidde in het begin van de 17de eeuw de Leeuwarder kamer, och mocht het rysen.Een eeuw later is er minder verzet en is zelfs eigen T. van een dorp (Arum) bekend. In het Fr. is in de 17de en 18de eeuw weinig T. geschreven. Uit de 17de eeuw zijn enkele bruiloftstukken en de Petcaren van Gysbert Japicx overgeleverd, uit de 18de het anonieme Waatze Gribberts Bruyloft (1701); na 1750 komen enkele stukken, vermoedelijk van de hand van F. H. v. d. Ploeg. Toen in de 19de eeuw het amateur-T. langzamerhand op het platteland inburgerde, ontstond de behoefte aan volks-T. in eigen taal; stukken als die van Kotzebue en Hofdijk stonden te ver van het publiek af.

Van 1859 af ontstonden in snelle opeenvolging stukken in het Fr. van T. G. v. d. Meulen, Waling Dijkstra, R. Kiemstra, H. v. d. Zee, K. Aartsma, J.

A. Schoelier, A. Boonemmer, S. Sybouts, H. Alma, P. G.

Bleeksma e.a. Ondanks het tekort aan zaalaccommodatie, decors, rekwisieten, ervaring in het spelen was het enthousiasme heel groot. Publiek en spelers voelden het eigen T. als een terugkeer naar natuur en waarheid; dit niettegenstaande de vaak dor-verstandelijke trant en de veelvuldige navolging van de algemene stoffen van het burgerlijk T., die slechts ten dele in een natuurlijke Fr. sfeer konden worden overgebracht. De rationalistische geest van de stukken kwam wel met de opvatting van het publiek overeen, aangezien slechts het burgerlijk-liberale volksdeel aan het T. deelnam. Ca. 1880 hadden de valse romantiek en de drakerigheid, vooral door de stukken van T. Velstra en S.

H. Hylkema, zich weer een brede plaats veroverd, waartegen de Leeuwarder kamer ‘Gysbert Japiks’ van O. Stellingwerf en P. J. Troelstra korte tijd in verzet gekomen is. Eender beste realistische stukken is Wikje kar (1884) van S.

Koopmans. Het historische versdrama Tsjerk Ages van L. Wagenaar is niet gespeeld. Het tendenswerk van het opkomende socialisme (Hartman, pseud. van KI. Stienstra; S. Valkema) werd weinig opgevoerd.

Dit veranderde na de eeuwwisseling, toen het socialisme, evenals de actie voor geheelonthouding en staatspensioen van de linkse groepering, talentvolle T.-schrijvers in Y. C. Schuitmaker, R. W. Canne en I. Kaastra-Bakker kreeg.

Schuitmaker, uit de school van Heijermans en de grote buitenlandse naturalistische schrijvers, was een auteur met toneelbloed, die sterke effecten wist te bereiken. Mede door zijn T.-kennis en zijn uitgebreide regieaanwijzingen heeft hij voor het Fr. volks-T. veel nieuwe mogelijkheden geopend. Canne heeft het volks-T. in psychologische, soms haast psychoanalytische banen geleid. Zijn enkele blijmoediger stukken zijn meer gespeeld dan zijn pessimistische. Schuitmaker verloor zijn aanvankelijke felheid en werd naderhand een vruchtbaar auteur van speelbare blijspelen zonder wereldbeschouwelijke achtergrond en van folkloristische revues. I. Kaastra-Bakker, hoewel veel zwakker talent, overtuigde toch door haar warm mededogen met al wat lijdend en verdrukt was.

De Jongfr. literaire beweging van 1915 bracht aanvankelijk voor het volks-T. weinig vernieuwing, ondanks de felle aanvallen van haar leider D. Kalma op het oude T. Zijn eigen proza-T. bepaalde zich aanvankelijk tot enig experimenteren. Later schreef hij een reeks historische versdrama’s van hoge allure en vlucht, doch met weinig speelmogelijkheden. Jongfr. schrijvers als J. P.

Wiersma en Barend v. d. Veen ontwikkelden slechts langzaam hun talent, de laatste vooral, toen hij in familieverband een beroepsgezelschapje ging vormen. Andere nieuwe schrijvers, die zich trouwens meer bij Canne en Schuitmaker dan bij Kalma aansloten, waren o.a. H.Hoen, P. de Jong, J. A. Noordenbos, J.

J. Hof, H. Reitsma. Een aan Canne verwant auteur van enkele verdienstelijke stukken was S. D. de Jong. Na Cannes dood in 1931 ontstaat er aanvankelijk weinig waardevol nieuw werk.

Na 1930. Abe Brouwer en A. Meester-de Vries toonden zich vrij produktief; O. Veenstra en G. Burgy schreven enkele stukken, die veel gespeeld zijn. De bekende thema’s van elementaire psychologische conflicten en sociaal-economische plattelands-, vooral boerenproblemen keren geregeld terug.

Zelfs na W.O. II is er van vernieuwing eigenlijk geen sprake. Naast de andere genres in de Fr. literatuur is er een achterstand. Zelfkritiek, originaliteit en beeldend vermogen schieten kennelijk te kort. Misschien weerhoudt juist deze zelfkritiek er degenen die meer zouden kunnen presteren van, zich op het gladde ijs der dramaturgiek te wagen. Overigens is de vraag naar T.-werk gestegen.

Ook de r.k. en orthodox-prot. volksdelen zijn nl. mee gaan doen. Daarbij schijnt de kwaliteit der belangstelling te zijn veranderd. Zo kon na 1945 ontwikkelingswerk opgezet worden door de T.-Commissie van de Fr. Kultuerried, en in de herfst van 1957 kon zelfs de Amateur-T.-school met haar leergangen voor regisseurs en spelers beginnen.

Dat hiernaast het beroeps-T. meer aandacht krijgt, laat zich denken (volgens berekening van het C.B.S. staat Frl. procentueel aan de top wat betreft het zien van beroeps-T.). Dit beroeps-T. omvat niet alleen (misschien niet eens allereerst) de gastgezelschappen uit Holland. In 1925 werd het ‘Lyts Fr. Toaniel’ opgericht; in 1944 het gezelschap Tetman en Jarich de Vries; in 1957 stak de groep van Klaas Westra opnieuw van wal. Semi-beroepsgezelschappen zijn ‘De Jounpraters’ en ‘De Spinnekop’. Al deze gezelschappen brengen tot in de kleinste dorpen verantwoord T. Zij werken evenzeer smaakverbeterend (en in veel breder kring!) als het Nederlands-talige beroeps-T.

Het ‘Lyts Fr. Toaniel’ speelt de stukken van de leider en oprichter Barend v. d. Veen, de strekking is vooral sociaal-ethisch. Deze kleine groep leeft uit de geest van Herman Heijermans. De groep om de gebroeders Tetman en Jarich de Vries drijft op het werk van de eerste, nu eens meer T., dan meer cabaret. De Westra’s brengen eenvoudig cabaretwerk van verschillende schrijvers. Ook ‘De Jounpraters’ zoeken hun T.-stof bij diverse auteurs en ‘De Spinnekop’ geeft cabaret met teksten van de leider Roel Oostra.

Spelers en publiek zien dus meer, vragen meer, en anders dan vroeger. Sommige schrijvers van goed volks-T. zwijgen echter (A. Meester-de Vries, Germ Hoitsma), anderen gaan voort langs de al te plat getreden paden (Y. C. Schuitmaker). B. v. d.

Veen schrijft sedert hij (1952) niet meer zelf meespeelt in het ‘Lyts Fr. Toaniel’ ook voor de vrije markt. Uit Fan 't Anker, Fjouwer susters en vooral uit Bistean of net bistean blijkt dat hij naar een moderne thematiek zoekt. Technisch is in dit werk de regisseur, die jarenlang zelf speelde, te herkennen. Ook Abe Brouwer en Hein Cats weten wat het T. vraagt. Abe Brouwers typering is echter grover, en Hein Cats geeft vooral het lichtere genre.

Zijn Sibbesykte valt met ere te noemen. Gelukkig zijn na 1945 ook nieuwe schrijvers naar vorebleem kwakzalver-arts; in Tsien fier letter gedenkt hij de bezettingstijd, in de situatie van een gedetineerde ; in Snie yn de simmer de invloed van het verleden, dat het ‘nu’ vaak in de weg staat. Deze stukken zijn wat strak en zwaar. Terpstra’s humor blijkt overigens in De dûbelgonger (onder pseud. Hil Geldersma). Hoewel hier dus nieuwe vragen aan de orde komen, mag dit nog geen vernieuwing heten.

Freark Dam schreef een speelse berijming van de Reinaart in Rjochtdei en een herdenking van de bevrijding in Dat wie doe. Douwe Tamminga dramatiseerde o.a. de Hogerhuiszaak, stof die onmiddellijk weer de belangstelling heeft. Anne Wadman publiceerde in ‘De Tsjerne’ Der komt in man werom, dat psychologisch dieper gaat dan al het tot nog toe genoemde. De laatste drie schrijvers doen zeer uitzien naar meer werk van hun hand. Hein Groeneveld gaf Moard yn pension Erica; Roel Leenstra Alde brieven; Karst Woudstra o.a. Hert sünder haven; R.

Bergsma Om it lok fan ús bern (pleidooi voor één school); Yn tsjinst fan de mienskip (pleidooi voor het eigene van het platteland); Sike woartels (tegen materialisme en egoïsme); J. Bosga heeft lange tijd elk jaar een stuk geschreven, vooral in het komische genre. Van A. A. Jaarsma en Jelle v. d. Meulen verschijnt de laatste jaren eenvoudig werk.

F. Gj. Bergsma heeft soms verrast door zijn onderwerpen.

Uiteraard komen nu ook uit orthodox-prot. kring schrijvers. Fedde Schurer, met Thtisreize, een eenvoudig stuk van zuiver gehalte, en met enige eenakters, kan als voorloper worden beschouwd. Y. Poortinga heeft verschillende stukken geschreven. Wellicht zal de samenwerking met Barend v. d. Veen in zijn stukken meer actie en spanning brengen.

Thijs Polstra vindt zijn stof vooral in de Patrimoniumtijd. In dezelfde trant strijdt Watse Cuperus als christen tegen onrecht en er is verwantschap tussen stof en schrijfwijze. Ypk fan der Fear (L. Post-Beuckens) is beweeglijker van geest. In Noch trijcdagcn (1957) toonde zij een probleem te kunnen stellen; technisch blijft er een en ander te wensen. Aan r.k. zijde debuteerde Teye Brattinga met het blijspel Harm en Amor N.V.

Apart staat F. Schurers Simson (ook in Nederlandse vertaling), een bijbels drama in verzen, helaas te zwaar voor de meeste amateurverenigingen. Ook D. Kalma schreef enkele stukken voor het volks-T. Vooral zijn Hüs op sdn (titel naar Matth. 7) moet met ere genoemd worden. Kalma, die Shakespeare in het Fr. vertaald heeft, was ook praktisch bezig, en heeft in Rottevalle het spelen van Shakespeare gestimuleerd.

Van al wat uit de internationale T.-literatuur in het Fr. vertaald is, blijkt nog weinig invloed. In de laatste jaren zijn vertaald en gespeeld Arthur Millers Death of a salesman; Adam cecator van Karel en Josef Cnpek] Soskettde van K. C. Branner. P.,IJ. ;V.,A.P.S. Zie: Y.

Poortinga, It Fr. folkstoaniel 1860-1930 (Assen 1940); Vr. F. xI.11 (1955), 107-117; Repert, 354-355; Reg. Leeuw. Cour., 8, 80.